Nog een beschouwing over voetballen

Dr. Bert Laeyendecker publiceerde bijgaande beschouwing in 2006 bij het vorige wereldkampioenschap voetballen. Samen met de recente column van Adré Lascaris hebt u zo weer eens een andere kant gezien.
7/7/06
 

Sinds het wereldkampioenschap voetbal aan de gang is en ik verschillende betogen gelezen heb waarin hoog wordt opgegeven van de spirituele kant van dat gebeuren, van de in drukwekkende saamhorigheid op de tribunes, het verlangen  naar gemeenschap en identiteit dat daarin tot uitdrukking zou komen, kortom, van de religieuze dimensie ervan, besluipt me een gevoel van onbehagen.

Ik ben absoluut geen voetbalhater. Vroeger sloeg ik geen wedstrijd over en elke zondagavond keek ik naar de TV, gewoon voor het plezier in het spel. Van het huidige kam- pioenschap heb ik echter alleen maar een paar korte fragmenten van een paar minuten gezien. Wel volg ik de stand, want het bloed kruipt waar het niet gaan kan maar ik kan het niet meer opbrengen er vele uren aan te besteden. Soms krijg ik achteraf gelijk. Het slag veld Nederland-Portugal schijnt geen genoegen geweest te zijn. Maar het zou onrecht vaardig zijn dat als representatief voor het gehele gebeuren te beschouwen. Soms is het spel spannend en aantrekkelijk. Waarom dan dat onbehagen? Om twee redenen.

Allereerst heb ik steeds in mijn achterhoofd van wat ik door de jaren heen gelezen heb over de ‘wereld van het voetbal’. Een wereld waarin de sport een begeleidend verschijnsel lijkt te zijn van het streven naar geld en aanzien, van bobo’s, trainers en voetballers, de goeden niet te na gesproken. Waarin mensen worden verkocht en afgestoten als handelswaar en verdienstelijke voetballers zonder aarzelen met gemak geofferd worden aan betere. Waarin democratisch overleg een vreemd woord is en absolute gehoorzaamheid aan de trainer verschuldigd is, een gehoorzaamheid die in weinig bedrijven zou worden geaccepteerd en eigenlijk overeenkomt met de sterk bekritiseerde onderdanig heid die r.-k gelovigen aan kerkelijke leiders verschuldigd zijn. Waarin ook de salarissen de pan uit rijzen om even ondeugdelijke redenen als die welke door managers, leden van raden van bestuur en commissarissen worden aangevoerd. Het is opmerkelijk dat deze – terecht –  zwaar onder kritiek staan terwijl vrijwel niemand een woord vuil maakt aan de even krankzinnige situatie in de voetbalwereld.

Men hoeft ook geen hele wedstrijden uit te zitten, eventueel op het puntje van de stoel, om te ontdekken dat sportiviteit op dit niveau – maar het ligt niet anders, alleen in minder mate, bij de amateurs – een zeldzaam verschijnsel is. Sinds de TV er bovenop zit, kunnen we alle gemene streken, kopstoten, elleboogstoten, venijnige aanvallen op kostbare benen, theatrale vertoningen, gespeeld leed en diep doorvoeld lijden met blote ogen waarnemen. Men noemt dat stevig,  manne- lijk spel. Is het eigenlijk nog spel?

Een kniesoor die aan het vitten is? Een chagrijnige cultuurpessimist die overal onheil ontwaart en blind is voor het oprechte genoegen dat vele aardige voetballiefhebbers er in scheppen? Dezer dagen las ik in de krant dat de reisbureaus het erg druk hebben gekregen. Nu Nederland is uitgeschakeld wil men niet langer thuisblijven maar zo gauw mogelijk op vakantie, met gezin, vrienden, alleen desnoods, ver weg als het kan en met vitaliserende uitdagingen. Het verlangen naar gemeenschap wordt weer even tussen haakjes gezet. Of was dat verlangen niet zo intens en diep, of was het zo sterk met nationalistische gevoe lens gekruid, dat die gemeenschapgevoelens niet bij andere wedstrijden te beleven zijn? Is het nu zo misplaatst in dat alles een uiting te zien van het verlangen naar brood en spelen, waarvan al heel vroeg in onze westerse geschiedenis werd gesproken. Bij voorbeeld bij de Romeinse spelen waarbij de tribunes, voor zover wij weten, ook vol hebben gezeten met mensen die naar gladiatorengevechten of gevechten met wilde dieren keken. Bloederig, mee- dogenloos, rauw. Wij zijn uiteraard veel beschaafder: geen bloed meer, alleen de meedogenloos heid is gebleven.

Dat brengt me op de tweede reden, meer passend op deze website. Wat brengt mensen ertoe, met voorbijgaan aan de duistere kanten van de voetbalwereld en de, hierboven nog niet vermelde, corruptie binnen (sommige) nationale competities, met zo’n gemak te spreken over de spirituele kanten en de religieuze dimensie ervan? Doet de kwaliteit van het gebeuren er dan niet meer toe? Geeft het niet meer waar men naar kijkt als het maar leuke gevoelens oproept? Zijn de woorden spiritualiteit en religie zo uitgerekt en daardoor betekenisloos geworden dat we ze, klaarblijkelijk met enthousiasme, op van alles kunnen toe passen? Of moeten we de donkere kanten maar eventjes tussen haakjes zetten? Valt er zo weinig te melden vanuit aloude tradities dat we onze toevlucht moeten nemen tot dit soort alternatieven? Liggen hier vindplaatsen van moderne religiositeit? Te veel vragen om me behaaglijk bij te voelen. Vandaar dat onbehagen.

Bert Laeyendecker

Niet gecategoriseerd