Concilie door de ogen van een protestant

‘De kerk is geen democratie’. Opeenvolgende pausen hebben dat meermaals benadrukt. Toch stond op het Tweede Vaticaans Concilie het begrip democratie op de agenda, omdat gezocht werd naar meer medezeggenschap, althans meer inspraak van de gelovigen. Maar de discussies daarover bleven marginaal en zonder concreet resultaat.
Lútsen Kooistra, directeur-hoofdredacteur van het Friesch Dagblad, legt in volgende bijdrage uit waarom het in de protestantse kerk(en) anders is. Zijn conclusie is glashelder: bij de protestanten staat geen (machts)structuur tussen God en iedere gelovige persoonlijk.

 

Kort na de dood van Johannes Paulus II sprak ik met een hoge prelaat. Ik vroeg hem naar zijn welstand en hij antwoordde: ,,Ik heb mijn vader verloren.’’ Even aarzelde ik hoe ik deze mededeling moest verstaan. Maar ik zag aan zijn gezicht dat het hem grote ernst was. Ik vroeg hem, ook in alle ernst, hoe hij dat precies bedoelde. Hij legde mij uit wat het voor hem betekende dat de paus dood was. En hoe dat voelt: inderdaad, als de dood van vader.

Tijdens het gesprek voelde ik als nooit tevoren het verschil tussen rooms-katholiek en protestants. Hoe kan iemand die zo zelfbewust, zo kritisch, zo overtuigd en zo openlijk ‘progressief’ is, zo van slag zijn na de dood van de paus.
Deze ontboezeming, die ik hoorde als een belijdenis, heeft me lang bezig gehouden. Ook als trigger om te kijken naar leiderschap en het ‘volgelingschap’ in de protestantse traditie. Een van de overwegingen daarbij was dat ook in onze kring de verbondenheid met een leider groot kan zijn – wellicht tot dezelfde hoogte als die bij mijn rooms-katholieke gesprekspartner. Ik denk aan de gevoelens die veel gereformeerden hadden bij iemand als Abraham Kuyper. Die fungeerde bij ‘kleine luyden’ soms als bijna-goddelijk. Maar dat is misschien toch net iets anders dan als vader. En als Kuyper al werd ervaren als vader, ook in het domein van het geloof, dan was er de kritische correctie vanuit de gereformeerde leer.

Gedurende een aantal jaren ben ik ondergedompeld geweest in het rooms-katholieke leven, als kerkredacteur van de Haagse krant Het Binnenhof. Hoogtepunten waren het pausbezoek aan ons land en het bezoek van Nederlandse protestanten aan het Vaticaan. Bij die gelegenheden heb ik gevoeld hoe groot het (cultuur)verschil is tussen beide tradities. Hoe progressief rooms-katholiek ook, altijd was merkbaar hoe mensen zich ondanks alles rooms-katholiek voelden en zich solidariseerden met hun kerk als die gereformeerde journalist die kerk bekritiseerde en zich afvroeg wat er wel niet moest gebeuren voordat iemand zich niet langer rooms-katholiek wenste te beschouwen. In veel gesprekken kwam de schampere opmerking dat het protestantse alternatief mogelijk nog slechter was: richt je eigen kerkje maar op en maak maar ruzie tot de volgende afsplitsing.
Soms ervoer ik bijna een persoonlijke afwijzing: jij hebt niet het recht om zo te spreken over onze kerk; jij weet niet wat het is om zo verbonden te zijn met deze kerk en om haar interne problemen te verdragen.
Tegen die afwijzing en dat veronderstelde gebrek aan gevoel had ik geen verweer; met een zekere verwondering nam ik er kennis van. Zoals bij het pausbezoek, in Utrecht, waar jongeren zich verzamelden onder de leus, ‘totus tuus’ en tegelijkertijd de Acht Mei-beweging kritisch afstand nam van het beleid van het Vaticaan. Wat zijn dit voor verschijnselelen rondom een mens? Hoe kan ‘geheel de uwe’ de lijfspreuk van JP II verschuiven naar de paus zelf? En hoe kon die kritische beweging ondanks alles toch zo hartstochtelijk katholiek blijven?
Tijdens dat gesprek met die prelaat had ik weer die verwondering, maar sterker. Ik voelde mij echt buitenstaander: de paus is niet als een vader, hij ís de vader. De kerk is inderdaad de moeder-kerk en ik ben geen lid van de familie.
Dat besef maakt in zeker opzicht schroomvallig. Vanwege de positie van de buitenstaander en ook vanwege de onmogelijkheid om iedereen en alles recht – ook het historische – te doen. In het besef daarvan het volgende:

Een groot verschil in beleving en in de leer betreft de kerkelijke hiërarchie. Een van de oudste reformatorische geschriften, de Acta van de synode van Emden (1571) zet de toon wat dat betreft:
‘Gheen kercke, gheen dyener des worts, gheen ouderling, noch dyacken en sal heerschappie d’een over d’ander voeren, maer sal sych veel mer hyer yn voor alle quadt vermoeyen ende anlockynghe, om te herschappen, wachten.’ (geen kerk, geen dienaar des woords, geen ouderling noch diaken zal heerschappij hebben, de een over de ander, maar zij zullen zich veelmeer hoeden voor iedere kwade verdenking en verlokking om heerschappij te hebben.)
Deze zin die in variaties in talloze kerkelijke geschriften van reformatorische herkomst voorkomt, is een van de grondtonen van de traditie. De overtuiging die hier uit spreekt, komt mede voort uit de visie van Luther dat de geestelijke macht die de paus uitoefende een historisch gegroeid verschijnsel was, van wereldse origine. Er is maar één autoriteit en dat is het Woord.
Een belangrijke getuige van het Nederlands (neo-)calvinisme, prof. dr. H. Bavinck volgt Luther in deze opvatting. Hij beschrijft in zijn Gereformeerde Dogmatiek (1895-1911) hoe het begrip kerk vanaf het begin een meervoudigheid aanduidde: er waren in bijvoorbeeld Jeruzalem en later in Rome, talrijke huisgemeenten – plaatselijke kerken, zouden wij zeggen. Die vormen samen de kerk als geestelijke entiteit. een communio sanctorum.
In de eerste eeuwen van het christendom al zagen de christenen zich geconfronteerd met een veelheid van opvattingen en secten. Hoe moest de kerk die weren? Onder de druk van buitenaf institutionaliseerde de kerk. De katholiciteit (de kerk overal, alle tijden en alle ware gelovigen omvattend) werd veruitwendigd, met de bisschop als autoriteit. De plaatselijke kerken vormen niet langer tezamen de kerk, maar de kerk met episcopaat staat voorop. De plaatselijke kerken zijn delen van die kerk, zolang zij zich houden aan de regels.
Deze ontwikkeling heeft zich versterkt voortgezet, tot en met de overtuiging dat de kerk van de bisschoppen de enige bewaarster en prediker van de waarheid is. Die kerk is de uitdeelster van de genade, de middelares van het heil en de moeder van alle gelovigen.
De Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) – de grond van de (Nederlandse) reformatorische kerken – heeft een heel andere visie: ‘Ook is deze heilige kerk niet gelegen in, gebonden aan of beperkt tot een bepaalde plaats of gebonden aan bepaalde personen, maar zij is verspreid en verstrooid over de gehele wereld. Toch is zij met hart en wil samengevoegd en verenigd in eenzelfde Geest, door de kracht van het geloof ‘ (artikel 27).
Hier klinkt de overtuiging door dat de tegenwoordige plaatselijke kerken net als die van de eerste decennia van het christendom in al haar verscheidenheid – ook geografisch – gezamenlijk de algemene, katholieke kerk vormen. Daarin is geen plaats voor geestelijk centralisme

De tradities van Rome en Reformatie hebben eeuwenlang naast elkaar – zonder contacten – geleefd. In de vorige eeuw kwam daar een beetje verandering in. In de Wereldraad van Kerken en in diverse landen kwamen gesprekken op gang. In Nederland gebeurde dat ook, mede naar aanleiding van het pausbezoek (1985) en het ‘tegenbezoek’ van Nederlandse protestanten aan Rome. Er ontstonden tamelijk intensieve gesprekken, uitmondend in publicaties als ‘Analyse van de liturgische teksten aangaande maaltijd en ambt’ (1989). De verschillen tussen beide tradities worden daarin genuanceerd weergeven. Opvallend is in deze publicatie het gevoel van een zeker optimisme, uitgedrukt in de vaststelling dat er op dit en gene punt ‘convergentie’ groeit.
De tijden van oecumenisch optimisme zijn al lang vervlogen. Plaatselijke oecumenische gesprekken en praktijken zijn onder dwang gestopt. Wat blijft is de gemeenschappelijke belijdenis dat de gescheidenheid pijn doet en niet zou moeten bestaan.
De protestanten vertonen daarbij nadrukkelijk minder zelfbewustzijn. Hoe zou het ook anders, als een invloedrijke Oxford-theoloog als Allister McGrath het einde van het protestantisme aankondigt en als de aanwas van de niet-rooms-katholieke christenheid van alles is – van charismatisch tot pinkstergelovig en evangelisch – maar niet ouderwets reformatorisch/protestants.
Op hoog Romeins niveau worden diplomatieke pogingen gedaan de kerken van het Oosten en de afvallige Anglicanen te benaderen. Voor de halsstarrige protestant alweer een teken hoe Rome zich altijd zal blijven gedragen als moederkerk die het recht – ja de plicht, heeft om haar kinderen en half-kinderen onder haar hoede te nemen. Want in de kerk van Rome schittert de waarheid het allermeest. En hoe zou je mensen dat licht willen onthouden?
Een interessante vraag is of de reformatorische afwijzing van de rooms-katholieke hiërarchie in kringen van de moederkerk (in Europa) niet allengs openlijker wordt afgewezen. De tijdgeest in het westen met haar sterke groei van ‘autonomie’ en mondigheid verdraagt zich niet met de rooms-katholieke opvatting van geestelijke macht. Het artikel in de Rooms-Katholieke Catechismus over vorming en onderzoek van het geweten is op dit punt cruciaal:
‘In de vorming van het geweten is het Woord Gods het licht op onze weg; wij moeten het ons eigen maken in geloof en gebed en het in praktijk brengen. Wij moeten ook ons geweten onderzoeken met de blik op het kruis van de Heer. Wij worden gesteund door de gaven van de heilige Geest, geholpen door het getuigenis of de raadgevingen van anderen en geleid door het gezagvolle onderricht van de kerk (1785).
Deze passage hangt samen met: ‘De zending van het leergezag is verbonden met het definitieve karakter van het verbond dat door God in Christus met zijn volk aangegaan is; dit leergezag moet het beschermen tegen afwijkingen en tekortkomingen en het de objectieve mogelijkheid geven zonder dwaling het authentieke geloof te belijden. De pastorale taak van het leergezag houdt derhalve onder meer in erop toe te zien dat het volk van God blijft in de waarheid die bevrijdt. Om dit dienstwerk te vervullen heeft Christus de herders begiftigd met het charisma van de onfeilbaarheid inzake geloof en zeden (890).

Dergelijke teksten getuigen van een (machts)structuur tussen God en de persoon. Die kan niet bestaan bij een overtuigd protestant.

Lútsen Kooistra (1951)

Lútsen Kooistra is de hoofdredacteur van het Friesch Dagblad. Zie Wikipedia voor enige nadere informatie

Niet gecategoriseerd