Een visakte heb ik nooit gehad…

Zondagmijmering

Pinksteren. Het feest is bij lange na niet zo populair als Kerstmis en Pasen. De middenstand heeft er ook nooit een passende versiering bij kunnen bedenken. Pinksteren is vooral bekend vanwege die vurige tongetjes boven de hoofden van de leerlingen/apostelen. Ze waren op de vijftigste dag na Pasen in Jeruzalem bijeen en werden er geïnspireerd door de Heilige Geest om de boodschap van Christus te gaan verkondigen. Vurige tongen als metafoor voor spraakwatervallen. Petrus preekte die dag luidkeels in zijn eigen taal, maar de vele anderstaligen die toen in de stad waren en naar hem luisterden, verstonden hem perfect. De wonderbaarlijke taalvermenigvuldiging. De Heilige Geest lijkt me een logische patroonheilige voor tolken. 

Pinksteren is eigenlijk de stichtingsdag van de christelijke kerk. Maar voor het gros van de mensen zijn het intussen gewoon twee vrije dagen. Het hoezo en waarom zal ze verder een zorg zijn… Met Pinksteren ga je leuke dingen doen, al is dat in deze coronatijd wat lastiger. Vissen kan natuurlijk wèl; vissers zitten altijd minstens anderhalve meter van elkaar. Anders zit je al gauw in elkaars viswater. 

Ik heb nooit een visakte gehad. Ook geen jachtakte. De enige keer dat ik met jagen te maken heb gehad was ver achter de Boschwachterij, bij Leende; tientallen jaren geleden. Een drijfjacht, waar ik als drijver mocht meelopen. Het enige wild wat ik toen gezien heb was het traditionele tableau met de buit van de jacht: dode fazanten, een verdwaalde patrijs, hazen en konijnen. Verreweg het leukste van de dag was de snertmaaltijd na afloop; erwtensoep, met een hartverwarmende borrel. Dat waren nog eens tijden…!!

In diezelfde periode heb ik ook maar één keer gevist. Daarna nooit meer. Ik was toen lid van een hoogst onprofessioneel visclubje, het IPIVI. Een ‘mysterieuze’ afkorting maar het betekende eenvoudig: Ik Pik Ieder Visje In. Eens in de zoveel weken gingen we een middagje vissen, in een visvijver in Veldhoven die zó vol zat met vis dat je eigenlijk geen hengel nodig had. Een schepnet was meer dan genoeg. Die vissen hadden nauwelijks kans om oud te worden. Net als die haring waar Kees Stip over vertelt: 

Een nieuwe haring sprak te Dordt:
‘Ik denk dat ik geen oude word’.  

Ik hoorde laatst iemand zeggen dat je een islamiet die van vissen houdt ook een vislamiet mag noemen. Nog zo’n woordspelinkje op het randje: weet je wat het lievelingsspeelgoed van mohammedaanse jongetjes is?: Mekkano. 

Het vrolijkste gedicht over vissen dat ik ken is het bekende kinderversje van de Vlaamse modernistische dichter Paul van Ostaijen. Het heet ‘Marc groet ’s morgens de dingen’:

‘Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem, ploem ploem 
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp van het visserke-vis
goeiendag
Daa-ag vis
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn’

Die Marc, die ’s morgens de alledaagse dingen goeiendag zegt, lijkt me een lief menneke. Die nooit zo’n mini-tuinkaboutertje met een hengeltje in een kom met goudvissen zou zetten want van zo’n onderwater-goudzoekertje worden vissen doodnerveus. 

Sinds een paar weken hebben we in ons dorp een nieuwe inwoonster: Gulle Greet. Het is een cash-and-carryzaak met van alles heel veel en vooral goedkoop. Maar in geen velden of wegen te vergelijken met die propvolle drugstore in Vermont waar ik op een vakantie eens binnen liep en waar je werkelijk van àlles kon kopen. Terecht dat er een bord in de etalage stond met de tekst: ‘Wat u hier niet ziet hebt u niet nodig’. 

Gulle Greet deed me meteen denken aan een andere Greet, Griet: Dulle Griet. Die van het schilderij van Pieter Breughel de Oudere, of van het gelijknamige Suske en Wiske-album. Het soort vrouw dat we tegenwoordig een takkewijf zouden noemen; voor de duvel niet bang, grofgebekt en losse handjes. Dul betekent voornamelijk woedend, razend. Ook wel sullig, dullig, maar dat kon je van de echte Dulle Griet niet zeggen. In Vlaanderen kom je haar naam overal tegen. Op de Vrijdagmarkt in Gent is een fraai bierlokaal naar haar vernoemd, maar ook een vrouwenkoor van viswijven (zoals ze zelf zeggen) in Enkhuizen heet Dulle Griet. 

Doe me een blinddoek voor en laat me ruiken in welke winkel ik ben. Kinderen vinden dat een leuk spelletje. Bij Gulle Greet is het vrijwel reukloos. Maar de viswinkel, een schoenmakerij, een parfumerie, de sigarenzaak, een bakkerswinkel, de bloemenzaak, en noem maar op, ze hebben allemaal hun eigen onmiskenbare geur. Zelfs de reformwinkel waar je gezonde spulletjes schijnt te kunnen kopen, maar waar het ruikt alsof alles al lang over de vervaldatum heen is. En vaak ziet het personeel er ook niet erg gezond uit.  

Morgen gaan ook in ons dorp de terrassen open. Eén café-baas is daar zó blij om dat ‘ie alvast een bord op de stoep heeft gezet met de tekst: Onze koffie is de verste! Hoe ver? Ik drink thuis wel een koffie, da’s de dichtstbijste…, en gegarandeerd vers. Ik draag de horeca m’n leven lang al een warm hart toe. Maar voorlopig zoek ik nog geen terrasjes op. Ik schenk straks een koel glas in onder het motto: Een goede kurkentrekker is (nog) beter dan een verre vriend.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *