‘Zeg me wat je drinkt en ik zal zeggen….

Huiskater… dat komt ervan

Zondagsmijmering |

Geloof het of niet maar ik heb de eerste winterschilders al gezien. Een dag of wat geleden. Twee forse heren die bij die aardige alleenstaande dame in haar aanleunwoninkje, bij ons vlak om de hoek, het keukenplafond kwamen witten.
Mevrouw vroeg heel behulpzaam of ze er even een krant onder moest leggen? ‘Nee hoor mevrouw, hoeft niet’, zei de grootste van de twee: ‘We kunnen er zó wel bij. En anders hebben we nog een trapje in de auto liggen’.

Ik wantrouw horoscopen. Ze praten je naar de mond, ze zijn vaag en ongeloofwaardig optimistisch of het nu over je gezondheid, je financiën of de liefde gaat. De enige horoscoop die ik durf aan te bevelen is de Dierenriem die de schrijver Simon Vestdijk heeft samengesteld. Die legt verrassend eerlijk – en dus pijnlijk – je zwakke kanten bloot.

‘Zeg me wat je leest en ik zal zeggen wie je bent’. Dat gezegde is algemeen bekend. Maar meer dan dertig jaar geleden kreeg de toen al bejaarde Engelse professor psychologie Godfrey White het idee om iemands karakter af te leiden uit zijn of haar drankvoorkeur: ‘Zeg me wat je drinkt en ik zal zeggen wie/wat je bent’.
Beetje bezopen idee, maar goed.
De hooggeleerde heer moet inmiddels al lang overleden zijn maar zijn ‘wetenschappelijke’ conclusies heb ik altijd bewaard:
– drinkers van rode wijn begrijpen het leven. Ze zijn energiek, dynamisch, heel zelfbewust en nieuwsgierig.
– drinkers van witte wijn zijn dromers; mensen die blij-opgewonden kunnen raken over de kleine dingen des levens.
– drinkers van rosé hebben nog geen duidelijke mentale structuur. Ze zijn wat twijfelachtig en, zonder het te weten, ook argwanend.

Professor White (what’s in a name als je het over wijn hebt…) ondervroeg geen patiënten, maar ervaren wijndrinkers. Zijn ‘onderzoek’ geurt meer naar het wijnlokaal dan naar de studeerkamer. Je zou er eerder op een terrasje in de Bourgogne dan in de collegezaal over willen discussiëren.

Jammer dat ik te wijnig van wein weet om zijn conclusies te weerleggen… , maar ik heb een variant bedacht: ‘Zeg me hoe je mee doet in een polonaise en ik zal zeggen wie/wat je bent’:
– wie bij een polonaise zijn voorganger/ster bij de schouders grijpt is doorgaans iemand die zich graag op sleeptouw laat nemen; die liever op een ander leunt dan op zichzelf.
– wie zijn voorganger bij zijn of haar heupen pakt, is veel doortastender. Heuppakkers zijn gewend initiatief te ontplooien, doorduwers / deur-douwers. Typische rood-liefhebbers…
– wie nooit aan een polonaise mee doet, rosé drinkt en stiekem menthol-sigaretten rookt is een duidelijk zoekend, onvolgroeid karaktertje.

Proost! En ik lees nog ’n keer dat geruststellende memootje (van Radbag):

‘Ik heb wel zin in een witte Kerst
Maar als de witte op is
dan drink ik de rode’

In de loop van de tijd zijn er in onze taal woorden bijgekomen, veel Engelse ook. En er zijn woorden verdwenen uit het dagelijkse spraakgebruik. Uit de tijd geraakt, ouderwets, overbodig.
En er is – alle taalverruwing ten spijt – een soort van zelfcorrectie in ons woordgebruik.
Neerbuigende of denigrerende woorden worden opgewaardeerd: de groenteboer heet doorgaans groenteman, soms zelfs groentejuwelier. En wie durft nog het woord werkster gebruiken? Dat is op z’n minst een hulp-in-de-huishouding geworden;
het manusje-van-alles is een assistent-vormgever.
Een boer heet agrariër of veeteelthouder.
Alleen bij protesten worden ze nog boer genoemd. En als ze een vrouw zoeken…

Boerenknechten waren in het verleden – vóór de grootschalige mechanisatie in de land- en tuinbouw – heel gewoon. Sinterklaas heeft trouwens ook altijd knechten gehad. We zongen zelfs dat ‘ie binnen moest komen, mèt z’n knecht. Nu zijn het zijn kleur-neutrale helpers.

Maar in één bedrijfstak wordt nog openlijk van knechten gesproken: in de (prof)wielrennerij. Wie geen kopman is die is knecht, waterdrager. Zo staat het zelfs in de Dikke van Dale!
Het is bij mijn weten de enige sport waarin het standsverschil zó duidelijk wordt benoemd. Bij waterpolo over een waterdrager praten? Te gek voor woorden.
‘Wat doe je?’. ‘Ik?, oh ik ben wielerknecht’…

De gelauwerde dichteres Judith Herzberg mijmerde nog over een knecht in haar gedicht ‘Het volle leven’:
Zullen we
zei ze
samen
in een groot bed
in een hotel-
kamer
gaan liggen
met pyama’s
aan en
dan de knecht
taart laten brengen?

Voor mij wordt het vandaag een huiselijk B&B; zonder taart maar wèl met een tompoes van de HEMA.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *