De Deetman files, een open brief

Roermond, 28 december 2020.

Professor Patrick, (verder PP) (*1)

Zou het kunnen dat bij uitgeverij Parthenon bij het uitbrengen van “De Deetman files” een vervelende fout is gemaakt? Het lijkt een boek van een rancuneuze moddergooier, terwijl daar jouw naam op terecht gekomen is.

Wat mij betreft bevat het twee verschillende soorten beschrijvingen. Een gedeelte betreft de beschrijving van gebeurtenissen en omstandigheden waar ik zelf niet of nauwelijks bij betrokken was of weet van heb. Daarvan kan ik de beweringen –door jou doorgaans als feiten gepresenteerd– niet beoordelen op hun waarheidsgehalte, maar wel de manier waarop ze worden gepresenteerd. Een ander gedeelte, waar ik wel bij betrokken was en waarvan ik de beweringen wel kan beoordelen.

Als ik op alle onzin en onfatsoen zou willen reageren, zou het een boek worden van meer dan jouw 332 bladzijden. Ik heb daar echter geen tijd voor, althans niet voor over. Maar ik wilde je wel laten weten hoe ondermaats ik je boek vind en hoe diep je voor mij bent gevallen. Niet omdat je kritiek hebt. Daar vind ik hier en daar zelfs wat voor te zeggen. De manier echter waarop je die kritiek verpakt vind ik onfatsoenlijk. En waar ik hem kan beoordelen, moest ik regelmatig “onzin” of “dat ligt anders” in de kantlijn noteren. Het boek ziet zwart van dat soort onderstreepte zinnen. Ik ga dan ook niet alle punten nalopen, maar bespreek een aantal daarvan, bij wijze van voorbeeld voor mijn stelling dat het boek veel onfatsoen en onzin bevat.

De beschrijvingen van de eerste soort

Het is vooral dit eerste gedeelte dat me deed veronderstellen dat het geschreven moet zijn door een rancuneuze(*2) moddergooier. Iemand die zich miskend voelt, omdat ondanks zijn hoge wetenschappelijke eigendunk er niet naar hem werd geluisterd.(*3) Je was kwaad omdat “de hele wereld” geschokt was door het gebleken seksueel misbruik en van de Kerk een adequate reactie verlangde. Maar jij wilde nu juist het seksueel kindermisbruik in de kerk vooral “nuanceren”, zoals je dat zelf noemde.(*4) Echter, wat wil je daarmee bereiken op zo’n moment waarop dit misbruik net naar buiten is gekomen? Natuurlijk, er was en is ook (veel) misbruik buiten de Kerk, maar daar ging het op dat moment niet over. Je eigen fouten nuanceren door te wijzen op die van anderen wordt al gauw gezien als het weglopen voor de eigen verantwoordelijkheid. En uitgerekend de mensen die het wel begrepen, het oppakten en er serieus op ingingen, kunnen in jouw boek rekenen op een forse hoeveelheid modder. Dat geldt niet alleen voor de mensen van de media, maar ook voor de mensen met wie je blijkbaar slechts nolens volens samenwerkte, zoals Deetman, Kreemers en de voormannen en -vrouwen van de slachtofferkoepels. Voor dat modder gooien gebruik je dan bovendien vaak uitspraken van anderen, waarvan niemand weet of ze dat gezegd hebben. Ook de mensen uit “je familie” die het wel adequaat wilden oppakken, ontsprongen de modderdans niet(*5). Met daarbij als toppunt dat je personen met wie je hebt samengewerkt gebruikt om in je boek namens jou modder te gooien naar andere mensen met wie je hebt samengewerkt. Zelfs áls het waar is wat je hen in de mond legt over anderen, dan nog vind ik dat uitermate verwerpelijk: het publiek maken van uitlatingen van deze personen tegenover jou terwijl ze mochten uitgaan van jouw solidariteit en vertrouwelijkheid.(*6)

Het is toch werkelijk ongehoord dat je mensen als Eijk, Bakker, Westra, Van Dam en v.d. Eijnden, die eenzelfde rol hadden als jij in de hele “operatie” neerzet als “vrienden van de vijand”. Zij waren, net als jij, voormannen in de organisatie die de slachtoffers erkenning en voldoening wilde geven. Is het dan niet verwerpelijk dat jij als een van die voormannen deel bleef uitmaken van die organisatie, terwijl je het er principieel mee oneens blijkt te zijn geweest? Je zegt op pagina 127 dat je moet constateren dat je tegenover figuren als Klabbers, Smeets en Knibbe in het geheel geen aardige kant bezit. Waarom bleef je dan lid van deze organisatie en met name van bijvoorbeeld de Contactgroep? Vind je het vreemd dat je door deze mensen vervolgens niet wordt gezien als iemand in wie ze vertrouwen konden stellen?

Op veel plaatsen lees ik hoe je je miskend voelt en onterecht aangevallen. Het boek is dus vooral een middel om achteraf je gram te halen(*7). Op pagina 79 haal je een uitspraak van een misbruikte misdienaar aan om aan te tonen (!) dat de bisschoppen hogere belangen koesteren dan die van de slachtoffers. Dit vind je kennelijk een probaat middel. Want zie hoe je op p. 129 een verklaring van een slachtoffer gebruikt om de meldingen van (andere) slachtoffers onbetrouwbaar te maken. Vervolgens op p. 132 voer je weer een slachtoffer op om aan te tonen hoe makkelijk je bij de Klachtencommissie wegkomt met een verzinsel.

“Dat onrecht is de hoofdlijn van dit boek” zeg je op p.135.

Voorafgaand daaraan schrijf je dat”de Nederlandse Kerk regelingen in het leven riep die de mogelijkheid om te fabuleren, te maioriseren en te frauderen niet in de weg stond. Er werd zoiets als een schijnproces gevoerd, zelfs als de aangeklaagde was overleden en ook als de zaak reeds lang verjaard was, en er werd geen bewijs gevraagd (“aannemelijk”,wat dit ook moge zijn, was voldoende)……..(*8).

Ik heb dan ook een heel ander onrecht als hoofdlijn in je boek gezien; namelijk het onrecht dat je aandoet aan iedereen die anders dan jij een empathische en positieve opstelling koos tegenover slachtoffers.

Sterker nog, je vindt het moeilijk om in een oud, maar vooral verongelijkt en woedend slachtoffer het misbruikte kind te zien. En dat verklaar je uit een passage van Mulisch gecombineerd met een Cruijffiaanse redenering (*9).

De beschrijvingen van de tweede soort

In dit deel gaat het vooral over feiten en gebeurtenissen waar ik zelf bij betrokken was en waar ik weet van heb. Hierin wil ik een aantal onjuistheden en valse suggesties rechtzetten. Ook al heb ik me beperkt tot enkele van de vele vuurpijlen in je boek, het is toch nog een heel verhaal geworden.

* Op pagina 146 suggereer je dat mijn oproep om een slotactie te houden bedoeld was om en ook zodanig getimed was dat Klabbers steun kreeg voor zijn tot dan toe vruchteloze pogingen om slachtoffers wier klacht ongegrond was verklaard wegens ontbreken van steunbewijs, deze alsnog gegrond te verklaren.

Geen sprake van, PP ! Ik was zelfs niet op de hoogte van het feit dat die kwestie speelde in de Contactgroep. En mijn bedoeling was ook een andere.

Het voorstel voor een Slotactie kwam voort uit mijn overtuiging dat er soms klachten door de klachtencommissie niet gegrond waren verklaard vanwege het ontbreken van steunbewijs (terecht dus), terwijl het verhaal van de klager over het seksueel misbruik in mijn ogen wel degelijk geloofwaardig was. Dat is ook niet zo vreemd als je bedenkt dat er volgens de conclusie van het rapport Deetman sprake was van 10 á 20-duizend slachtoffers, dat er ruim 2.000 klachten zijn ingediend en dat er ruim 1.000 (gedeeltelijk) gegrond zijn verklaard en een kleine 500 niet gegrond zijn verklaard. In mijn ogen had de klachtencommissie echter geen ruimte om deze klagers tegemoet te komen door te gaan schipperen met de aannemelijkheid. Het verhaal was dan wellicht wel geloofwaardig, maar het had de drempel van de aannemelijkheid niet gehaald. Als je daar iets aan wilde doen, zou dat alleen door de kerk kunnen. Niet door ze alsnog gegrond te verklaren, maar door ze bijvoorbeeld te beoordelen op geloofwaardigheid/overtuiging. Dat betekende dat ze niet in aanmerking konden komen voor compensatie volgens de regels van de Compensatiecommissie, maar wel voor erkenning door de bisschop/hogere overste en een andere vorm van compensatie. En zo is het ook gegaan.

* Herhaaldelijk (*10) zeg je, of laat je anderen zeggen, dat verweerschriften er niet toe deden en verweerders geacht werden geen verweer te voeren.

Het tegendeel is waar (*11). Uitgangspunt was weliswaar -en daar heb ik nooit misverstand over laten bestaan in de bijeenkomsten met de hogere oversten alsook tegenover jou en mevrouw Janneke Doe- dat in de procedure het slachtoffer centraal stond en niet de aangeklaagde. De zitting moest voor een klager de gelegenheid bieden om in alle rust en vrijheid zijn of haar verhaal te kunnen doen. Ook daarbij vervulde de Kerkelijke Gezagdrager een belangrijke rol. Maar het verweerschrift alsook de bisschop of overste ter zitting waren ook van belang bij het beoordelen van het steunbewijs. Dat begint bij het verifiëren van de feiten, voor zover nog mogelijk. De plaats, de periode en omstandigheden waarin klager zegt door een bepaalde aangeklaagde seksueel te zijn misbruikt. Met name hierbij zijn natuurlijk de gegevens en wetenschap van de orde of congregatie en van het bisdom van belang (verweerschrift) evenals de wetenschap van bisschop en overste (de verweerder). Ook ten aanzien van (andere) feiten die tijdens de hoorzitting werden aangevoerd kon de kerkelijke gezagsdrager een rol spelen. Inderdaad werd van hen verlangd de slachtoffers met open vizier en met empathie tegemoet te treden, terwijl het tegelijkertijd een procedure was waarin (ex-)medebroeders en zusters en priesters van de kerkelijke gezagsdrager werden beschuldigd van wandaden. Inderdaad geen gemakkelijke rol.

Er bleken echter veel natuurtalenten te zijn die deze rol uitstekend vervulden; anderen hadden wat meer moeite met die positie, maar deden het zeker niet slecht; en enkelen kwamen met een ronduit schadelijke opstelling of smadelijk verweer. Bij die laatsten ging het dan vaak niet om een kerkelijke gezagsdrager zelf, maar om een raadsman of -vrouw (*12). Het is deze laatste categorie die inderdaad wel tot de orde werd geroepen.

Een andere reden waarom volgens jou (via de mond van Janneke Doe) de klachtencommissie geen oor had voor de verweerschriften was gelegen in het feit dat “de “rechters” van de Klachtencommissie merendeels uit de advocatuur kwamen” (pag, 89). Hoe kun je dat Janneke Doe laten zeggen in je boek? Je wist dat het niet klopte: niet merendeels; zelfs niet één. De kamervoorzitters waren allemaal (ex-) rechters. Daarnaast bestond een kamer uit nog twee leden, meestal personen afkomstig uit en met ervaring in gedragswetenschappen en maatschappelijke functies (zoals psycholoog, psychiater, therapeut, pedagoog e.d.). Ze werd ondersteund door een secretaris, merendeels afkomstig uit rechtbanken.

* Bleijerheide(*13)

Ik weet -en waardeer- dat je je met succes hebt ingespannen om te zorgen dat de slachtoffers van Bleijerheide niet in kou zouden blijven staan vanwege het feit dat de desbetreffende orde niet was aangesloten bij de KNR.

Ten onrechte echter zeg je dat ik zou vinden dat er geen verweer zou moeten worden gevoerd.14 Sterker nog, ik heb er -onder andere bij jou- zeer op aangedrongen, juist vanwege de betekenis ervan die ik hiervóór heb uiteengezet. Door dat desondanks niet te doen ontbrak dus voor de klachtencommissie een belangrijk verificatiehulpmiddel.

* Steunbewijs/Aannemelijkheid

“Er werd zoiets als een schijnproces gevoerd, zelfs als de aangeklaagde was overleden en ook als de zaak reeds lang verjaard was, er werd geen bewijs gevraagd (“aannemelijk”, wat dit ook moge zijn, was voldoende) en er werden bedragen tot 100.000 euro uitgekeerd”(*15)

Het antwoord is even gemakkelijk als ingewikkeld: het is aannemelijk als er voldoende steunbewijs is. Bij talloze gelegenheden heb ik aangegeven wat steunbewijs is. Zie bijvoorbeeld het “Verslag van werkzaamheden 2011 – 2018 ” Zeer kort samengevat:

1. kan bevestiging worden gevonden voor de naam, de plaats, de periode en omstandigheden waarin klager zegt door een bepaalde aangeklaagde seksueel te zijn misbruikt?

2 zijn er vervolgens nog andere feiten en omstandigheden die dat ondersteunen ? Daarbij kan gedacht worden aan getuigen (zal natuurlijk zeer zelden voorkomen), of personen aan wie het slachtoffer het zeer kort na het misbruik heeft verteld. Verder kan het ook gaan om een verklaring van een slachtoffer van dezelfde aangeklaagde over soortgelijk misbruik. Ook verklaringen van derden aan wie klager het in een vroeg stadium heeft verteld (bijvoorbeeld huisarts, hulpverlener, een familielid). Het waarderen van dat steunbewijs (de stap naar aannemelijkheid) gaat echter niet via een meetlat of bepaalde (wiskundige) formule.(*16)

In dit verband is nog interessant om te lezen op pagina 38/39 van je boek dat je aanvankelijk tegenstander was van mediation omdat daar geen (spoor van) aannemelijkheid was vereist.(onderstreping van mij).

* Wettelijke geheimhoudingsplicht.

Je maakt een geweldige heisa over de schending van de wettelijke geheimhoudingsplicht bij mediation. (Zie de pagina’s 44/45 en 59 /60). Zulks omdat, in jouw ogen, “de wet, nota bene de wet”, voorschrijft dat mediation plaatsvindt onder geheimhouding. Je noemt het kwalijk dat Deetman de wet op de Mediation naast zich neerlegt. En dat geldt ook voor Dohmen. Volgens jou eisten ze dat de oversten handelden in strijd met de wet. Ook de Tweede Kamer krijgt er van langs . “De Tweede Kamer kent zijn eigen wetgeving niet”. Zie ook de scherpe aanval op Deetman: “Mevrouw moest bloeden in de ogen van Deetman en daartoe waren de geheimhoudingsclausules -die dus gewoon wettelijk zijn en zelfs vereist (ja, ik blijf het herhalen) – schadelijke messen.” (pag. 62).
Mij is die wet echter niet bekend. Dus ik ging op zoek. Maar volgens de Parlementaire Monitor van 24 december 2020 (!) is nog slechts sprake van een wetsvoorstel, waarin ik bovendien geen voornemen van een (wettelijke) geheimhoudingsplicht aantref. Maar je legt het ons uit op p. 45 bovenaan. En zie, het gaat over een reglement van de beroepsgroep. Kortom jouw tirade tegen Dohmen en Chesal, de Tweede Kamer,(p. 45) en Deetman (p.60) had dus in elk geval een toontje lager gemogen.

Het is inderdaad gebruikelijk dat partijen die mediation aangaan geheimhouding afspreken (overeenkomen), maar dat is iets anders dan een wettelijke geheimhoudingsplicht. Is zo’n vergissing erg? Ja, voor een jurist is dat erg. Een rechtenstudent die dat na het eerste jaar niet begrepen heeft, moet ernstig rekening houden met een advies om te stoppen. En het is helemaal erg als een jurist op grond van die verkeerde opvatting zo te keer gaat tegen anderen.

Mijnerzijds nog dit over mediation en geheimhouding. Ofschoon ik een voorstander was (en ben) van mediation, was ik er bij de klachten over seksueel misbruik niet zo blij mee, juist omdat er doorgaans geheimhouding werd afgesproken, hetgeen het zo broodnodige steunbewijs voor andere slachtoffers verminderde.

* Het vonnis van de Rechtbank Gelderland(*17) leidt in je boek tot je ultieme triomftocht van ruim 10 pagina’s aaneengesloten en vervolgens nog wat verspreide, kleinere feestjes.

Natuurlijk mag dat. Het kwam immers zeer goed in je kraam te pas (*18). Dat het in mijn ogen een veel grotere misser is dan die van Sap, zal je feestje ongetwijfeld niet bederven.

Ik kan daar wel begrip voor hebben. Waar ik echter geen begrip voor heb is dat je volledig voorbijgaat aan de noot van mr. drs. R.M. Hermans, een vaste annotator van het tijdschrift Jurisprudentie Burgelijk Procesrecht (uitgave SDU) die in een ongebruikelijk lange, kritische noot gehakt maakt van dit vonnis. Maar aan de lezer van je boek onthoud je zelfs maar de (voorzichtige) opmerking dat er (door een uitermate deskundige in het burgerlijk procesrecht) kritiek is geuit op dat vonnis. Wat mij betreft niet zo maar een omissie, maar een zeer bedenkelijke houding voor een schrijver met jouw titulatuur.

Het liefst zou ik de noot hier letterlijk opnemen, want ze is zeer lezenswaardig. Mijn open brief wordt dan echter te lang(*19).

Ik volsta hier dus met korte samenvattingen (van mij) en aanhalingen van tekst uit de noot zelf (cursief) om een idee te geven van de kritiek, waar ik het van harte mee eens ben en die jouw kritiek behoorlijk “nuanceert”. Sterker nog, ze rechtvaardigt volledig de keus van de kerk om deze weg te kiezen. Het zou je, als een van de voormannen van die kerk en zelfs mede-ontwerper van de klachtenregeling, als muziek in de oren hebben moeten klinken. Tenminste als je het er toen zelf niet al heimelijk mee oneens was.

De annotator geeft allereerst een interessante uiteenzetting over de bewijsdrempel bij de vraag of het gestelde seksueel misbruik is komen vast te staan. Dat kan variëren van “aannemelijk zijn” tot “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is het gebeurd”. Er is geen logisch dwingende minimumbewijsdrempel. Het hangt sterk af van de aard van de procedure. Het feit dat de klachtencommissie een lage bewijsdrempel hanteert, is niet iets wat in het recht onbekend is.

“Gegeven de enorme schaal waarop het misbruik heeft plaatsgevonden, het gedurende vele decennia gebrek aan optreden daartegen door de leiding van de kerk, leed dat de slachtoffers is overkomen en hun nagenoeg onmogelijke bewijspositie, kan in redelijkheid niet worden gezegd dat de keuze van de Klachtencommissie om het belang van het slachtoffer voorop te stellen, en dat het belang van de aangesproken partij (in een kleine 90% van de gevallen reeds overleden)daarvoor moet wijken , onbegrijpelijk is. Ik zou zeggen: integendeel.

De werkwijze van de Klachtencommissie heeft en had ook een breed maatschappelijk draagvlak, onder meer, maar niet uitsluitend blijkend uit de adviezen van de commissie- Deetman en de commissie Lindenbergh. Dit brede draagvlak is relevant voor de vraag of de werkwijze van de Klachtencommissie redelijk en billijk was……………………………….

…………………………….In het hierboven al geciteerde arrest HR 17 november 1995 (……….) heeft de Hoge Raad aanvaard dat de verklaring van het slachtoffer in combinatie met een aanvullend bewijsmiddel voldoende kan zijn om seksueel misbruik te bewijzen. Dit is zelfs het geval als het aanvullend bewijs volledig is te herleiden tot het slachtoffer zelf. De Klachtencommissie heeft, voor zover ik heb kunnen nagaan, nooit geadviseerd klachten gegrond te verklaren als er naast de verklaring van het slachtoffer geen steunbewijs was.”

De Rechtbank hanteert een onjuiste opvatting over de (minimale) bewijsdrempel en dat werkt door in haar beoordeling van de uitspraak van de klachtencommissie over de klachten tegen Gijsen(*20). De rechtbank eist namelijk als minimale bewijsdrempel “boven redelijke twijfel verheven” of “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”, terwijl die door de Hoge Raad in zijn voormelde arrest niet nodig werd geoordeeld.

Daardoor heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de werkwijze van de klachtencommissie partijdig en vooringenomen is.

Verder stelt de annotator dat de Rechtbank zich om verschillende redenen ten onrechte inhoudelijk heeft ingelaten met procedure inzake Gijzen.

Een en ander brengt hem tot de conclusie dat het wenselijk is dat de stichting B&T hoger beroep instelt, ten eerste omdat dit vonnis een slag in het gezicht is van de slachtoffers wier klacht gegrond is verklaard; ten tweede omdat de rechtbank het werk van alle betrokkenen van de Klachtencommissie desavoueert, nadat zij zich jarenlang met hart en ziel hebben ingezet om de slachtoffers van seksueelmisbruik genoegdoening te geven.

“Daarnaast is er ook een meer algemeen belang dat deze uitspraak wordt vernietigd(…..). De afwikkeling van het seksueel-misbruikschandaal is een geslaagde vorm van alternatieve geschilbeslechting. Buiten de overheid om heeft de r.-k.kerk in een relatief korte periode van zo’n zes jaar recht kunnen doen aan het leed dat de slachtoffers is overkomen. De klachten van slachtoffers zijn serieus genomen(*21) en zij hebben in totaal ca. EUR 30 miljoen compensatie ontvangen. Daarmee heeft de r.-k. kerk ook zichzelf een goede dienst bewezen. Men zou zich eens moeten bedenken wat er zou zijn gebeurd als de r.-k. kerk deze klachtenprocedure niet in het leven had geroepen en partijen waren aangewezen op de gewone rechter. Als het aan deze rechtbank had gelegen waren nagenoeg alle vorderingen afgewezen en had het seksueel-misbruikschandaal de slachtoffers en de r.-k. kerk nog decennialang bezig gehouden.”

1 Mag ook begrepen worden als Piet Paaltjens, een miskend genie en dubbelganger van zichzelf (uit: Literatuur geschiedenis (van KB en Taalunie);

2 rancune: geheime vijandschap, opgekropt haatgevoel (Van Dale)

3 zie o.a. p.18 bovenaan; “Pot augurken” p 6 e.v; en het magna cum laude afstuderen in Leuven, onderaan pag.22 ; “Ik denk niet dat een professor ooit zo lang op een doctorandus heeft moeten wachten”(p.18);

4 je wilde vertellen dat het al lang geleden was en dat er op dit moment ook buiten de kerk -en in grotere

omvang- kindermisbruik plaatsvond. Zie o.a. p.28 bovenaan; par. 11 p.30 e.v.; p 90;p 159;

omvang- kindermisbruik plaatsvond. Zie o.a. p. 28 bovenaan, par. 11 p 30 e.v.; p.90, p 159

5 zie o.a. p.12, 42, 57, 58, 60, 84,; blijkens noot 75 op p 154 van je boek werd het zelfs je vrouw te gortig. Had ze maar vaker ingegrepen.

6 Zie bijv. p120., 127, en p 190. Zie hoe je dan in strijd daarmee jezelf afficheert als behoeder van betrouwbaarheid en integriteit (p.50). Maar vervolgens laat zien hoe jij, als dat je uitkomt, uit de school klapt over wat in de bestuursvergadering van de KNR wordt besproken. (op diezelfde pagina 50 alsook bijv. op p.218)

7 o.a. p.66, 69, 72/73 ,82

8 Ben je vergeten, PP, dat je deel hebt uitgemaakt van de werkgroep die de klachtenregeling heeft ontworpen?

9 p.137

10 zie bijvoorbeeld p. 189,201, 203 t/m 205, 294

11 dat kun je vinden in het Verslag van werkzaamheden 2011-2018 (pag.68 -71), tenzij je daarover ook zoveel modder hebt gegooid dat het niet meer leesbaar is.

12 Ik haast me te zeggen dat het zeker niet gold voor mr. Baetens, Jannele Doe en ook niet voor jou voor zover mij bekend

13 p.292 e.v.

14 Je noemt mij samen met twee anderen. Ik kan me dat van die andere twee ook bepaald niet voorstellen, maar ik kan het uiteraard voor hun niet ontkennen omdat ik er niet bij was toen ze dat niet zeiden !

15 p. 135

16 Zie bijvoorbeeld ook hierna de noot onder het vonnis van de rb Gelderland, waarin bovendien wordt verwezen naar een artikel van Liesbeth Sanders in “Letsel en Schade” 2014 nr3; p. 5-8

17 18 april 2018

18 Hoe anders was dat met het Kort-gedingvonnis van rechter Sap, waar je zelfs per brief de rechtbank ( m.i. terecht) hebt gewezen op schijn van partijdigheid en maffe situatie dat hij dingen had toegewezen die niet eens gevorderd waren.

19 Als het je veel moeite is om ze op te zoeken, ben ik graag bereid je een kopie te sturen

20 Zeer tegen mijn gewoonte in noem ik deze bij naam, omdat dat ook is gebeurd in je boek

21 Deze annotator kende toen jouw boek nog niet

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *