Over misdienettes en meer…

Het jongste pauselijke document over vrouwen en bediening

Dit document is het laatste in een langdurig proces om de katholieke kerk te deklerikaliseren.

Door Thomas O’Loughlin |

Het kleine document van paus Franciscus, Spiritus Domini, ​dat vrouwen officieel toelaat tot de lekenbedieningen van lector en acoliet, is een zeer welkome ontwikkeling. Het is een interessante kleine steen in het pastorale gebouw, gewijd aan de uitvoering van de hervormingen ingezet door het Tweede Vaticaans Concilie (1962-65).

Betekenis
Sommigen hebben over dit “motu proprio” gezegd dat het slechts een formele bevestiging is van wat op sommige plaatsen al sinds de jaren zeventig gebruikelijk is.
Anderen waarderen het als “te weinig, te laat” in de beweging naar de wijding van vrouwen in de katholieke kerk.
Maar misschien is het beter om even afstand te nemen en te bezien wat Spiritus Domini betekent in de stroom van Romeinse documenten die richting gaven aan de vernieuwing van de liturgie sinds het midden van de jaren vijftig.
Sinds het decreet van 1955 over de hervorming van de Heilige Week (Liturgicus Hebdomadae Sanctae Ordo instauratur ), tot Spiritus Domini, is er één leidend thema: het gehele volk van God in staat stellen om subject te worden van de liturgie, om deel te nemen aan de liturgie als een eigen roeping en zichzelf te zien als dienaren in de Kerk.
Spiritus Domini is te kenschetsen als het laatste element in een langdurig proces.

Een spijker aan de kist van klerikalisme
Laten we beginnen met een simpele vraag. Loop een rooms-katholiek gebouw binnen terwijl er een plechtigheid plaatsvindt – bijvoorbeeld de eucharistie – en vraag jezelf af: wiens liturgie is dit? De meeste mensen zullen zeggen dat het de liturgie van deze parochie of van deze geloofsgemeenschap, met hun priester als voorganger. Had iemand dat in de jaren vijftig gevraagd, dan zou het antwoord zijn geweest dat het de liturgie van de priester was die namens de parochie celebreerde.
De begripsverschuiving van liturgie als een aangelegenheid van de kerkelijke ambtsdragers tot zaak van het priesterlijke volk Gods, een activiteit van alle gedoopten, is traag verlopen.

Trage ontwikkeling
Hoewel de rituelen snel veranderden, vooral in een periode van slechts een paar jaar rond 1970, is deze bewustzijnsverandering langzaam en zeer fragmentarisch verlopen en heeft ook veel weerstand ondervonden. De acceptatie van deze ontwikkeling door veel katholieken verliep zelfs nog trager. Heel wat gelovigen denken nog steeds dat ze gewoon naar een plechtigheid gaan die de priester “doet”. De klerikale kerk is gebaseerd op het idee dat de geestelijkheid ‘de echte kerk’ is, of in ieder geval de kern ervan, zij zijn de echte “mensen van de kerk”.

Toch is deze term mensen van de kerk allereerst van toepassing op alle gedoopten, zowel mannen als vrouwen. Maar alleen al het idee choqueert veel gelovigen. Ze vieren de liturgie niet mèt hun zusters en broers in de doop, maar vòòr hen. In hun mentaliteit is de echte liturgie dat wat de geestelijkheid doet. De rest van de gelovigen woont het alleen bij of helpt hoogstens als (mannelijke) misdienaar, zoals dat al eeuwen het geval is.

Bijzondere bedieningen
Neem als voorbeeld het lezen van de Schrift bij de eucharistie. De priester vroeg dan iemand anders om een lezing te doen, de indruk wekkend dat hijzelf de meest aangewezene was om dat te verzorgen (zoals altijd het geval was vóór 1966). Maar hij liet iemand anders een lezing doen, “om ‘de mensen’ erbij te betrekken”, niet omdat de viering een zaak was van de hele geloofsgemeenschap, het Volk Gods. Een lekenlector werd net zoiets als de truc van de leraar om iedereen in de klas een taak te geven, zodat men zich betrokken voelde.
Evenzo, werd het het assisteren bij het uitdelen van het gebroken brood en de gedeelde beker (‘communie uitreiken’), niet als noodzakelijk beschouwd maar allereerst als een ‘buitengewone’ maatregel om te helpen, een praktische aanpak om de plechtigheid sneller te laten verlopen. Dit was geen echte bediening, maar die dit mogelijk maakten waren gewoon geestelijken die “gebruikersvriendelijk” waren.
Dat oude klerikale denkkader zien we keer op keer. De voorganger komt tussenbeide en doet alle lezingen en hij denkt er zelfs niet aan om brood en beker te laten aanreiken door anderen. In plaats daarvan presenteert hij zichzelf als de enige echte voorganger in de viering.
Deze mentaliteit kon tot nu toe niet formeel aangevochten worden omdat de kerkelijke wetten zo aangaven. En op grond van die wet onderstreepte de priester het idee dat de gedoopten alleen aanwezig zijn bij zijn liturgie en die op zijn best “met eerbied en aandacht volgden”.
In plaats van een visie van een volk dat in vereniging met Christus tot de Vader bidt, gold hier het idee uit het Oude Testament van een priesterlijke stam die in het heiligdom zijn plaats had, met de leken daarbuiten.

Deze gemeenschappelijke maaltijd is onze maaltijd
In onze dagen is het formeel zo dat we als verzamelde gemeente onze gemeenschappelijke herinnering vieren in de liturgie van het Woord.
De Schriften zijn de boeken van onze gemeenschappelijke herinnering, en dus heeft een van de gedoopten die bekwaam is om ze te presenteren (een taak die veel meer vereist dan alleen lezen en schrijven) dat recht niet alleen theologisch, maar ook kerkrechtelijk – en het wordt formeel verleend door de geloofsgemeenschap.

Evenzo is eten en drinken bij eucharistievieringen niet een kwestie van het mogen gebruiken van iets dat geconsacreerd is door de priester, maar als geloofsgemeenschap vieren wij het avondmaal van de Heer waarbij we terecht zeggen “als wij dan eten van dit brood en drinken uit deze beker, verkondigen wij de dood des Heren, totdat Hij komt” tot eer van de Vader. Deze gemeenschappelijke maaltijd is ónze maaltijd. Het is niet alleen de maaltijd van de priester. En dus zouden er binnen elke gemeenschap mensen moeten zijn die deze maaltijd mee bedienen en die het voedsel van deze maaltijd brengen naar die leden van de geloofsgemeenschap die er niet bij kunnen zijn. Dit is een bediening die voortkomt uit de aard van de eucharistie, niet simpelweg een taak die gedaan moet worden om een ​​ceremonie te bespoedigen of een vermoeide of drukke priester te ‘helpen’.
Eeuwen had de theologie nodig om zover te komen, maar op 15 januari 2021 met de publicatie van Spiritus Domini was het eindelijk zover! Beter laat dan nooit!

lees het vervolg van het artikel

Thomas O’Loughlin is priester van het katholieke bisdom Arundel en Brighton en hoogleraar historische theologie aan de Universiteit van Nottingham (VK). Zijn nieuwste boek is het bekroonde Eating Together, Becoming One: Taking Up Pope Francis’s Call to Theologians (Liturgical Press, 2019).

bron: international.la-croix.com

vertaling en bewerking: redactie www.deroerom

beeld: © xaveriusamersfoort

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *