‘Men gaf mij een stok…’

Met Nieuwjaar kreeg ik een Scheurkalender cadeau. Leuk. Nou ja, ‘n gegeven paard mag je niet in de bek kijken… Maar toegegeven: zo eens per maand vind ik wel een leuk kalenderblaadje. Zoals deze van een week of twee geleden: ‘Ik ga vervroegd met pensioen en leef dan van mijn spaargeld. Wat ik de tweede dag doe weet ik nog niet’. 

Toen de in 1986 overleden dichter Gerard den Brabander, in 1900 geboren als Jan Gerardus Jofrie, vijfenzestig werd schreef hij een gedicht:  

Stokoud

Vijfenzestig. Men gaf mij een stok.
Een stok, niet om mee te slaan,
maar een stok om ermee heen te gaan
van mijn bed naar het kippenhok
of tot het café in de laan.

Een stok die ik nergens laat staan
omdat men mij er niet mee griefde,
want hij leidt mij, verkommerde haan,
naar de laatste en hoogste geliefde,
die, aan ’t eind van mijn schamper bestaan,
mij, als stralende leidster, beliefde
te wijzen op ’t eind van mijn baan.

Verwaaid zijn haren en rok
maar de haan blijft eeuwig bestaan…
Wees niet met zijn lot begaan:
hij gaat met de kippen op stok.

De stok is hèt symbool van oud(er) worden. In de Griekse mythologie legt een kwaadaardige sfinx aan Oedipus een raadsel voor. Als hij het niet oplost moet hij sterven. Weet hij het goede antwoord wél, dan gaat hij vrijuit.  

Het raadsel bevatte drie vraagjes: wat gaat ’s morgens op vier, ’s middags op twee en ’s avonds op drie?

Dat is de mens. Met ’s morgens worden de eerste levensjaren bedoeld, als de kleine mens nog op handen en voeten kruipt. ’s Middags zijn de jaren van het volwassen leven en loopt de mens op twee benen. ’s Avonds, tegen het eind van zijn leven, gebruikt de mens – behalve zijn stram geworden benen – ook nog een stok om vooruit te kunnen komen. Want flink doorstappen, laat staan hard lopen is op oudere leeftijd lastig. 

Wandelen is beter. En kuieren is ideaal, zoals Toon Hermans zei: ‘Kuieren is het verticale luieren’. 

We wonen aan een klein plantsoen. Er staan een paar (bloesem)bomen. Veel gras natuurlijk en drie doorgaande paadjes. Als je daar over loopt, of fietst, hoor je dat typische geluid van de schelpenpaden aan de kust, dat knisperende. Midden in dat plantsoen staan twee bankjes en daar tussen in staat één prullenbak. Da’s eigenlijk te weinig, want die bankjes zitten bijna de ganse dag vol met passanten, of met vaste klanten.  Zoals jongelui die er regelmatig neerstrijken en geduldig wachten op hun dealertje dat een jointje komt afleveren. 

Bijna alle bankzitters doen hun bescheiden afval keurig in die prullenbak. Het zijn vervolgens de kraaien die er constant een rotzooitje van maken. Ze pikken later op de avond of in de vroege morgen alle afval uit die bak; plastic zakken en bakjes, papier. Ze laten dat op de grond vallen en zoeken vervolgens op hun gemak of er nog iets eetbaars in zit. Datzelfde arrogante gedrag zie je bij zeemeeuwen en stads-reigers. Het zijn allemaal ordinaire vuilnisbakvreters geworden. 

Vertrouwde passanten in ‘ons’ plantsoen zijn de hondenbezitters (m/vr). Ik kan er zo langzamerhand de klok op gelijk zetten wie, wanneer met welke hond voorbij komt. Bij enkelen vraag ik me wel eens af wie nou wie uitlaat: hij/zij de hond, of omgekeerd?

Waarom hebben sommige mannen wèl een hond, maar geen vrouw? Er zijn best wel een paar redenen te bedenken, heb ik me laten vertellen:

– hoe later je thuiskomt, des te blijer is de hond om je terug te zien

– honden vinden het helemaal niet erg als je kraag niet goed zit of als je de verkeerde sokken aan hebt

– je hoeft nooit te wachten: je hond staat altijd klaar om mee uit te gaan

– de ouders van je hond komen nooit op bezoek

– honden gaan wèl graag mee om te vissen

Je kunt zelfs de proef op de som nemen:

Sluit je hond en je vrouw samen een uur of vier op in de garage, of het schuurtje. 

Open dan de deur en kijk wie er ècht blij is om je te zien ! 

Open deuren, open huis. Het is een droombeeld uit een kort geleden verleden. Buren, vrienden en collega’s over de vloer en bij de voordeur niet tellen hoeveel er wettelijk binnen mogen. Winkelen, kroegtijgeren, theaterbezoek en ter kerke gaan. Het kon niet, maar het (demissionaire) kabinet heeft al die deuren opnieuw op een kier(tje) gezet. Al is niets zeker in deze onzekere tijden.

Mijn leven – ieders leven? – is gebaseerd op de enige drie die er toe doen: hoop, geloof en liefde. Daar is het afgelopen jaar een woord bij gekomen: geduld. Dat mag dan een schone zaak zijn, zoals het spreekwoord zegt, maar ik vind het wel eens lastig omdat ik van nature niet de geduldigste ben. Ik moet soms echt moeite doen om geduldig te zijn. 

Ik denk dan maar aan wat zuster Rebekka Willekes, de priorin van het Trappistinneklooster in het Belgisch Bocholt zegt: ‘Wat ècht de moeite waard is, is ook veel moeite waard’.

Een zin om te onthouden…, en nog beter m’n best doen om geduldig te zijn. 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *