Versteend verdriet…

Nog een paar dagen en het is 28 juli. Een gewone doordeweekse dag. Maar in 1914 was het dat allesbehalve. Toen begon de Eerste Wereldoorlog: het toppunt van vier jaar onophoudelijk zinloos geweld. Twintig miljoen doden… 

Nee, ik was en ben geen oorlogstoerist maar ben toch meerdere malen gaan kijken in streken waar die mensonterende oorlog heeft huis gehouden, in het noorden van Frankrijk, in Vlaanderen, de Westhoek, het gebied rond Ieper. Ik heb die specifieke oorlogsplekken altijd beklemmend gevonden, ook al scheen de zon, bloeiden er weer klaprozen en hoorde ik kinderstemmen. 

Alweer een nieuwe generatie. Op zoek naar een betere toekomst, zoals na elke oorlog, na elke ramp. Elke generatie schreef en schrijft haar eigen hoofdstukje in de geschiedenis van de mensheid. Leren uit het verleden hoor je te pas en te onpas. Maar Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) was in zijn tijd al sceptisch: ‘De huidige generatie ontdekt steeds weer wat de vorige vergeten is’. 

Over ’n meerdaags bezoek aan de Vlaamse Westhoek heb ik een aantal jaren geleden voor het Friesch Dagblad een paar columns geschreven over die Eerste Wereldoorlog. Eén ervan heb ik uit m’n archief(je) gehaald: 

‘Op geallieerde begraafplaatsen ben ik vaak geneigd om een zonnebril op te zetten vanwege de weerkaatsing van de zon op de sneeuwwitte kruisjes en gedenkstenen. Op de meeste Duitse kerkhoven voelt het alsof ik in een onheilspellend bos uit een sprookje van de gebroeders Grimm in loop. Götterdammerung.

Op het Tyne Cot Cementery, vlakbij het dorp Passendale in de Vlaamse Westhoek, loop ik tussen de 11.957 eenvormige grastenen. Op meer dan 8.300 van die stenen staat geen naam. Allemaal onbekende soldaten. Alleen hun regimenten worden vermeld en de troostende woorden: Known unto God.

Voor elke steen een plant of een ministruikje. Nu bloeien er rozen, geraniums en lavendel. Het is de grootste begraafplaats van Britse gesneuvelden op het Europese vasteland. In het Memorial staan ook nog eens tienduizenden namen van vermiste Britten en Nieuw-Zeelanders geschreven. Op veel van dit soort grote begraafplaatsen worden iedere dag – via een bandopname – de namen van de gesneuvelden voorgelezen. Een stem die monotoom over de graven klinkt om het massale herinneren wat persoonlijker te maken. 

Een half uurtje rijden noordelijker, in de buurt van Diksmuide, loop ik in het Praetbos het Soldatenfriedhof Vladslo op, en voel meteen de sombere sereniteit. Zelfs hartje zomer krijgt de zon nauwelijks de kans door het dikke bladerdak van de hoge bomen door te dringen. Vooral eiken… Verspreid over de dodenakker staan een paar zwartgranieten kruisjes. Maar het gros van de doden ligt onder donkere tegels waarin hun namen zijn gebeiteld. 

Aan de achterzijde van de begraafplaats staan de twee beelden waar ik voor gekomen ben: het treurend ouderpaar, van de Duitse kunstenares Käthe Kollwitz (1867-1945). 

Soldatenfriedhof Vladslo

Ze was getrouwd met de ziekenfondsarts Karl Kollwitz die in een Berlijnse achterbuurt een praktijk had voor de armen. Trotse moeder van twee zonen. Een talentvolle, energieke en onafhankelijke vrouw. Een Oost-Pruisische. Sociaaldemocrate, die het openlijk opnam voor de minder bedeelden en achtergestelden. Mede daarom later door de nazi’s uitgekotst. Begin 1945 overleed ze in Moritzburg, 77 jaar oud. 

Maar al in de herfst van 1914 was een deel van haar gestorven, toen ze het bericht kreeg dat zoon Peter bij een aanval op Diksmuide gesneuveld was. Hij was nog net geen achttien. Na een paar maanden besloot ze om een gedenksteen voor haar zoon te maken. Ze heeft er jaren aan gewerkt en dat is uiteindelijk dat treurende ouderpaar geworden.

De vader geknield. Kaarsrechte rug, de armen voor de borst gevouwen. De kaken krampachtig op elkaar, alsof hij zich afsluit voor welk medeleven dan ook. Nors kijkend over de graftegels voor hem. Onder een ervan ligt zijn zoon begraven, samen met meer dan 25.000 kameraden.

Naast hem zijn vrouw, Peters’s moeder. Ook geknield, maar het bovenlijf diep voorover gebogen. Letterlijk krom van verdriet. Ze buigt voor haar zoon. Met haar rechterhand houdt ze haar lange stenen cape bij de hals dicht. Ze kijkt naar de grond. Versteende smart. Käthe Kollwitz laat het ouderpaar niet alleen rouwen voor hun gesneuvelde zoon, maar voor alle doden, in welk uniform dan ook, die in vier catastrofale oorlogsjaren aan het IJzerfront sneuvelden. Twee beelden die méér indruk maken dan de vele herdenkingsmonumenten langs de hele frontlijn bij elkaar…’.

(Google ze maar eens; treurend ouderpaar of Käthe Kollwitz)

In de Neue Wache, in hartje Berlijn, aan het begin van Unter den Linden heeft toenmalig Bondskanselier Helmut Kohl een grote kopie van een beeldhouwwerk van Käthe Kollwitz laten plaatsen: Moeder en dode zoon, beter bekend als de Piëta, met verbluffende gelijkenis met de Piëta van Michelangelo in de Sint Pieter in Rome. 

28 juli 1914. Meer dan een eeuw geleden, maar herinneren is altijd beter dan vergeten.

De dichter Leo Vroman (1915-2014) schreef er vier – tijdloze – dichtregels over:

‘Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaal ze honderd malen
alle malen zal ik wenen’

beeld: https://www.videoreportages.be/wp-content/uploads/2021/02/159_8_large.jpg

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *