Ze had een tweelingzusje…

Uitzicht op het Sint Pietersplein dat voor de auteur te hoog gegrepen is |

Met Nieuwjaar kreeg ik de befaamde Scheurkalender cadeau, dat heb ik al eens verteld. Ik scheur er trouw elke avond een blaadje af en gooi dat dan in de prullenmand, alweer een (levens)dag voorbij…

’n Enkele keer leg ik er eentje opzij omdat ik die wel aarding vind. Zoals deze: ‘Het moeilijkste van opvoeden is zelf het beste voorbeeld geven’. Dat daagt uit om bij jezelf te rade te gaan. Gaf ik zelf altijd het goede voorbeeld? Ik twijfel… 

In de NRC van een week geleden las ik het Ikje, dat wekelijkse rubriekje waarin lezers (m/vr) in een paar zinnen vertellen wat hen is overkomen. Een lezeres vertelt: ‘We picknicken met ons gezin ergens op een berg in Frankrijk. Mijn man gooit een leeg pak vruchtensap weg, in de berm en vraagt aan de kinderen: ‘Wat doe ik hier fout?’. Zegt onze middelste van negen: ‘Je moet het verder het bos ingooien, dan zien de mensen het niet’. Slim kereltje, maar er ontbreekt nog iets aan zijn opvoeding.

Zwerfvuil vind ik een vreemd woord. Dat vuil, afval, is natuurlijk niet uit zichzelf gaan zwerven. Het is in bermen en op stranden, op straten en pleinen, in grachten en plassen gegooid: bewust, achteloos. Door onnadenkende, arrogante, asociale, onvoldoende opgevoede mensen. Ik weet niet precies wat ik voel als ik dat bijna dagelijks zie gebeuren: verbazing of ergernis. Hetzelfde weggooi-gedrag zie ik overigens alleen bij apen…  

Gaan we weer terug naar het gewone leven van vóór de corona-uitbraak? Het is een dagelijkse vraag met een telkens wisselend antwoord: ja, nee, nog niet helemaal, misschien, morgen, volgende week, nooit meer, geduld, hangt ervan af… Het doet me wel eens denken aan de Echternach-processie: drie stappen vooruit, twee achteruit, en zo verder.  

Van een echte lockdown is gelukkig geen sprake meer. Van totale ‘vrijheid’ evenmin. Het is al een zegen dat musea en theaters mondjesmaat open gaan en dat we weer kunnen genieten van creatief talent; muziek, toneel, ballet, musical. Genieten van andermans talenten. Je mag, nee je moet van geluk spreken als je met ’n talent geboren bent. Dat is inderdaad een geluk op zichzelf. Maar dan moet je er wel iets mee doen. De uitzonderlijk getalenteerde dirigent en pianist Daniel Barenboim, geboren in 1942, weet ervan mee te praten. ‘Tot talent verdoemd’, zei hij eens. Want, ‘als je talent hebt dan heb je de plicht om er iets mee te doen’. En dat doet ‘ie. 

Heel veel kunstenaars krijgen in de beginfase niet de eigenlijk vanzelfsprekende support en ondersteuning van hun ouders. Zoals de Britse (film)acteur Alfred Molina: ‘Mijn vader vond dat acteurs op de sociale ladder nèt boven inbrekers stonden’… Het heeft hem er niet van weerhouden om een succesvolle theater/filmcarrière op te bouwen. 

Hoge lantarenpalen langs de (snel)wegen zijn geliefde pleisterplaatsen voor vogels, heb ik letterlijk gaandeweg ontdekt. Aalscholvers, vaak met opengeslagen vleugels om ze sneller te laten drogen; zeemeeuwen, kleiner vogelvolk en zo af en toe ooievaars. Afgelopen week zag ik er, op de binnenweg naar Rhenen, zelfs twee zitten. Op twee aanpalende palen. En dan kan ik het niet laten om thuis meteen in het dierenalfabet van de dichter Kees Stip (1913-2001) te kijken en daar vond ik het:

Een ooievaar uit Saratoga
was tot de nok gevuld met noga
en dat lag nogal voor de hand
omdat het dier te Loon op Zand,
het reisdoel bij zijn laatste tocht,
een nogakraamvrouw had bezocht

Beschouw al het voorgaande maar als een frivole inleiding op een biecht, nou ja, een bekentenis. Want nu wil ik ècht even serieus worden. Ik loop namelijk al m’n halve leven rond met een geheim waar ik tot vandaag niet over heb gepraat. Laat staan dat ik het heb opgeschreven. 
  
Wel, lang geleden durfde ik nog wandelingen te maken, vele honderden meters boven de zeespiegel, tot de hoogtemeter bijna de duizend naderde. In de Zwitserse Alpen. Daar ben ik op een wandeling te laat omgekeerd om nog voor donker het dal te bereiken. En in de vallende duisternis in het hooggebergte afdalen is voor plattelanders héél riskant. Dus was ik opgelucht dat ik een berghut zag waar ik ook nog eens gastvrij onderdak kreeg. 

Het bleek de woning van een oude boer die zijn veestapel had verkocht en in zelf gekozen alleen-zijn in z’n huis was blijven wonen. Een echte Alpenaar krijg je met geen stok het dal in, zeker niet als ‘ie stokoud is. 

Ik weet nog precies waar het was: bij Maienfeld. Ik ben er sindsdien nooit meer geweest, maar  ik loop nog steeds rond met wat die oude man me, na het zoveelste slaapmutsje, vertelde.  Hou je vast: Heidi had een tweelingzusje!!! Jawel. Je kent Heidi. Dat meisje dat bij haar grootvader moet gaan logeren, het geitenhoedertje Peter ontmoet en de tijd van haar leven heeft. 

Die oude boer heeft me die avond handgeschreven briefjes van Heidi laten lezen; die had hij gekregen van Heidi’s grootvader. Ze smeekt haar zusje telkens weer om ook te komen. Maar dat zusje – ze heette Trudeliesehannelore – had hoogtevrees en durfde voor geen goud, en zèlfs niet voor haar zusje, de berg op. Ze haatte de bergen en is op zoek naar platvloers, of beter gezegd gelijkvloers, naar de Wadden vertrokken. Maar daar nooit aangekomen. 

Ik geef toe dat het geen hartverwarmend verhaal is op deze zondagmorgen, maar ik ben blij dat ik dat geheim eindelijk heb kunnen delen. Je kunt er vrijelijk met iedereen over praten; grote kans dat niemand je gelooft…  

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *