‘De omgeving van de mens is de medemens’

De maneblussers (anoniem schilderij, ca. 1700)

Bestaan ze nog steeds, receptieklaplopers?  Ik denk het wel. Ik heb ze zelf nooit ontmoet, maar er wel vermakelijke verhalen over gehoord. Het waren/zijn veelal jonge mannen, studenten. Die pluizen uit waar grote recepties worden gehouden, vooral trouwrecepties met vrije inloop. Het is doodeenvoudig: je trekt een keurig, bij voorkeur donker pak aan, bijpassende stropdas. Je zorgt dat je haar gekamd is en je schoenen gepoetst zijn. Je schrijft een fake-naam in het receptieboek en je hoeft geen attentie op de cadeautafel te leggen.

De grote truc is dat je nooit vroeg op zo’n receptie moet komen als bruid en bruidegom nog naast elkaar staan. Je moet wat later komen wanneer het prille echtpaar, gescheiden van elkaar, wat rond loopt tussen de vele gasten. Dan stap je met een brede glimlach naar de bruid, je stelt je (mompelend) voor en zegt dat je een oude vriend/collega van haar man bent. Of je begint bij de bruidegom en zegt dat de bruid een oud-klasgenootje was, of zoiets. Ze zeggen geheid dat ze blij zijn dat je er bent… En dan ligt de weg naar het buffet open! Je moet natuurlijk ook weer niet al te lang blijven hangen, even flink door smikkelen, een paar glaasjes en wegwezen.

Ik heb op recepties wel eens bierviltjes meegenomen. Heel vroeger spaarde ik ze zelfs. Nu niet meer, maar zo af en toe neem ik er eentje mee, uit een café of hotel waar ik warme herinneringen aan heb. Of viltjes van een heel bijzonder biermerk. Zoals de Maneblusser. Uit Mechelen. Op het etiket staat een brandweermanneke met in de ene hand een emmer met flesjes bier en in de andere hand een glas bier. Dat is de maneblusser, op weg naar de Sint Romboutstoren om te helpen de uitslaande brand te blussen.

In 1687 – zo gaat het verhaal – waggelde een dronkaard vanuit zijn stamcafé de mistige nacht in. Toen hij omhoog keek zag hij de toren in brand staan. Hij schreeuwde: ‘Brand, brand, brand’, waarop alle omwonenden met emmers water mee kwamen helpen om de brand te blussen. Het bleek vals alarm. Want in werkelijkheid had hij door de nevels de gloed van de volle, rossige maan gezien, wat door zijn dronkemans-ogen verdacht veel op een fik leek. Sindsdien worden de inwoners van Mechelen maneblussers genoemd.

‘Van de maan af
gezien zijn we
allen even groot’

Aldus Multatuli  (1820-1887). Het is een van de vele muurgedichten in Rotterdam. Ik kwam het tegen in een interview in Trouw van enige tijd geleden met Anne Vegter (62). Zij is sinds begin dit jaar de stadsdichter van Rotterdam waar ze al dertig jaar woont, maar nog steeds niet alle uithoeken van de stad kent. Ze ervaart wel dat het links en rechts schuurt, dat er armoede heerst, maar dat poëzie ‘een heel mooi, wonderlijk instrument is om harten mee te openen’. Als voormalig Dichter des Vaderlands weet ze waar ze het over heeft als het om poëzie, om gedichten gaat.

Ze heeft een zwak voor Jules Deelder (1944-2019), veel-kunstenaar en ‘nachtburgemeester’ van Rotterdam. In de Nieuwe Binnenweg hangt een kort muurgedichtje van hem. ‘Subliem’, vindt Anne Vegter, ‘omdat het getuigt van immens diepe empathie’:

De omgeving
van de mens
is de medemens

Waar de woorden ophouden begint de muziek, heb ik eens gelezen. Lévi Weemoedt (73)  is schrijver van tragikomische verhalen en gedichten. In zijn ‘Trio Hellenique’ brengt hij woord en (geluidloze) muziek samen.

Lees mee, het is vandaag toch een bijzondere zondag; het begin van de vermaledijde  wintertijd, dus er is vandaag genoeg tijd om te laat te komen…

O, ik weet nog hoe wij voor haar deur
’s nachts musiceerden, vaal van kleur
om ’t zelfde meisje: ik op trompet
jij op contrabas. En zij op bed.
Al blaakte het concert van levensvuur,
al speelden wij tot aan het morgenuur:
Háár deed het niets. Slechts bij een haan
en bij wat honden sloeg het aan.
Doch één nacht: zie! Het gordijn beweegt
en HUP! Daar wordt een po geleegd
over de dapp’re muzikanten
die weldra als twee natte kranten
aan het ruziën slaan, hun vriendschap breken
om wie nu ’t hardst is afgezeken.
Geen van beiden trouwde haar
en één verhing zich. Aan een snaar.
Ik stond vannacht weer voor haar flat
met aan mijn lippen de trompet
Maar gek: ’t klonk niet als vroeger. ’t Was
als miste hij een contrabas.

Poëzie, rijmpjes, gedichtjes. Nog ééntje dan, we hebben tenslotte mooi kunnen uitslapen. Nogmaals Weemoedt, en het heet ‘Rijk verleden’. Past ook wel bij die dronken ‘maneblusser’…:  

Ik was dronken  toen ik je ontmoette
Ik was dronken toen ik je verloor
Wat kan er nog een hoop gebeuren
Tussen twee dronkenschappen door.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *