Vijf w’s en één h…

Schrijven is schrappen. Het is niet anders. Dat geldt net zo goed voor korte verhalen, als voor vuistdikke romans. Het geldt voor alle soorten speeches, lezingen, voor de opstellers van allerlei nota’s, zelfs voor de Troonrede en het geldt vooral voor journalisten. Wat je te zeggen hebt moet je niet verstoppen in oeverloze teksten. Vraag het maar aan de mensen die reclameteksten schrijven. Soms heb je maar aan een paar woorden genoeg: Heerlijk, Helder, Heineken. Wat valt er nog meer te zeggen?

Toen ik de eerste stappen op m’n journalistieke loopbaan zette kreeg ik van de toenmalige hoofdredactie van het Eindhovens Dagblad de gelegenheid om een cursus journalistiek te gaan volgen aan de toen nog herkenbaar katholieke Universiteit Nijmegen. De cursus – een voorloper van de latere Scholen voor Journalistiek – duurde enkele maanden; een paar uur op vrijdagavond en de daarop volgende zaterdagmorgen.

De lessen – colleges was een wat overdreven woord – werden gegeven in een statig pand aan de Schaeck van Mathonsingel, de korte, brede verbindingslaan tussen het (centraal) station  van Nijmegen en het Keizer Karelplein. We waren met een man/vrouw of twintig, onder wie een paar nonnen en paters die er kwamen leren hoe ze hun congregatie-,  en missiebladen boeiender konden maken voor de lezers.

Ik herinner me twee docenten: prof. mr. Schlichting (1898-1968) en Jan Nieuwenhuis (1896-1978). Die werkte aanvankelijk jarenlang als (kunst)redacteur bij de katholieke Maasbode, in Rotterdam en werd na de oorlog hoofd Voorlichting en Publiciteit van die gemeente.  In de jaren zestig leerde ik zijn zoon Willebrord kennen, die nadien een collega en goede vriend is geworden; we waren enkele jaren gelijktijdig in Rome actief als correspondent. Hij werkte eerst voornamelijk als schrijvend journalist, maar maakte nadien carrière bij de KRO, radio en tv (Brandpunt). Hij maakte mooie reportages over de oorlog in Vietnam en kon met zijn cameraploegje net op tijd vertrekken voordat de communistische Vietcong Saigon – en daarmee heel Vietnam – in nam.   

Willebrord schreef er in 1992 een terugblik over, een boekje van maar vijftien paginaatjes. ‘Terug naar de schaamte’ was de titel, met als motto een citaat van de Griekse wijsgeer Tacitus: ‘….en waar zij een woestenij schiepen, spreken zij van vrede’. Het is een terugblik op het journalistieke werk toentertijd, waarbij je als journalist aan het handje liep van de Amerikaanse legerautoriteiten: die bepaalden wat je mocht zien, wat en waar je mocht filmen. Dat is nog zo. Willebrord overleed in 2006, 68 jaar oud, op Schiphol vlak voordat hij naar zijn geliefde Italië zou vliegen.

Vader Jan Nieuwenhuis gaf lessen journalistiek en ik herinner me één daarvan heel goed. Hij gaf ons op ’n vrijdagavond opdracht om een nieuwsbericht te schrijven waarvoor hij een paar trefwoorden gaf. Toen we na een half uur klaar waren, kregen we de opdracht om ons bericht te herschrijven en/of in te korten ‘zodat je het in een telefooncel kunt doorbellen naar de redactie. Op eigen kosten!!!’.

Ik heb toen leren schrappen. Zoals bijvoeglijke naamwoorden en sfeerbeschrijvingen. Want je kunt mooi schrijven: ‘Het was een prachtige, rustige en windstille dag zonder een wolkje aan de lucht, in de toch al zonnige maand Mei’. Maar je kunt óók schrijven: ‘Het was een helder-zonnige Mei-dag’. Kort, korter, kortst, want er is altijd te weinig plaatsruimte op de krantenpagina’s..

Het was de tijd van telexen, telefoons en telegrammen. Nu klinkt het romantisch, toen was het soms om knettergek van te worden, als je lang, heel lang moest wachten tot de telefoniste je internationale verbinding voor elkaar had.

Het was ook de tijd dat ik leerde dat een goed journalistiek (nieuws)verhaal  eigenlijk vanzelf kort en krachtig wordt als je je houdt aan de vijf w’s en die ene h: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Het is een duurzame gouden grondregel waardoor je vanzelf nieuws en commentaar kunt scheiden.

Kort schrijven? Jan Wolkers (1925-2007) had er schijt aan. In een van zijn Citatenboekjes van mijn dierbare vriend Eelke, uitgegeven in 2007, lees ik hoe Wolkers begon te schrijven:

‘Ik schrijf altijd op rollen kastpapier, die zaag ik doormidden en dan past het precies in mijn machine. Kijk, een vel papier dat is een einde, hè. En als je naar het einde van het vel papier toegaat, dan is het net als met een brief: ‘… nu, lieve allemaal, gegroet’. Als je beneden bent ga je dat onherroepelijk schrijven. ‘Het beste met u, liefhebbende…’, daar ontkom je niet aan. Als je naar het einde van het papier schrijft, zal dat invloed hebben op je verhaal. En met zo’n rol gaat het maar door’. 

Schrijvers zijn blijvers is een bekend gezegde. Maar dat is erg betrekkelijk. Er zijn nu eenmaal meer dode, dan levende schrijvers. Ook schrijvers beginnen ooit aan hun laatste hoofdstuk, hun laatste zin en schrijven hun laatste woord…

De dichter Lévi Weemoedt heeft ’n grafschrift gemaakt wat niet zou misstaan voor veel schrijvers:

De Heer is mijn Herder
Bekijk
het
maar
verder