Allerzielen

Waar blijven de doden in jodendom en christendom – de lotgevallen van hemel, vagevuur en hel.
In het vroege jodendom was er geen uitgewerkt verhaal over het lot van de doden. Deze gingen naar een onderwereld, de sheol, waar ze een schimmig leven leidden. Later in de tijd van de Makkabeeën (vanaf 200 v. Chr. ) en van het Nieuwe Testament en Talmoed ontstaat er een breder verhaal over
de doden. De rechtvaardigen gaan naar het paradijs, de tuin van Eden, waar zij Gods heerlijkheid aanschouwen.

De goddelozen – d.i. de moordenaars, de overspeligen – gaan naar de gehinnom (2 Kron.28,3;33,6) de strafplaats voor de dood. Daar gaan ook de gestorvenen naar toe die vergeeflijke zonden hebben begaan die zij moeten uitboeten. Zij hebben de mogelijkheid na een periode toch te komen voor Gods aangezicht. De Talmoed zegt zelfs dat Abraham hen op komt halen.
De sheol ontwikkelt zich dus steeds meer tot een tussenplaats, het latere vagevuur.

Oorsprong gedachte vagevuur
De gedachte van het bestaan van het vagevuur gaat terug op :
2 Makkabeeën 12, 42-46 Bij ieder van de gesneuvelden vonden ze onder zijn kleren afgodsbeeldjes uit Jamnia. Omdat het bezit daarvan voor Joden bij de wet verboden is, begreep iedereen dat dit er de oorzaak van was dat ze waren gevallen.
,,41 Allen prezen daarom de Heer, de rechtvaardige rechter
die aan het licht brengt wat verborgen is, 42 en hieven een smeekgebed aan waarin ze vroegen of deze zonde volledig mocht worden uitgewist. De edele Judas waarschuwde het volk om, nu men met eigen ogen had gezien wat de gesneuvelden zich met hun vergrijp op de hals gehaald hadden, zich
niet ook aan zonden schuldig te maken. 43 Hij hield een inzameling onder al zijn mannen en stuurde de opbrengst, ongeveer tweeduizend zilveren drachmen, naar Jeruzalem om een reinigingsoffer te laten brengen. Deze goede en nobele daad verrichtte hij met het oog op de opstanding; 44 als hij niet verwacht had dat de gesneuvelden uit de dood zouden opstaan, zou het immers zinloos en dwaas zijn geweest om voor hen te bidden. 45 In het besef dat voor wie als vroom mens sterft een prachtige beloning in het verschiet ligt – inderdaad een heilige en godvruchtige gedachte –, bracht hij ten behoeve van de doden dit reinigingsoffer, opdat ze van hun zonde zouden worden vrijgesproken.”

Bidden voor de doden
In de catacomben werd door de Romeinse christenen gebeden om vrede voor de doden, lichtjes werden aangestoken; maar ook in de geschriften van Tertullianus, Cyprianus, en andere vroege westerse kerkvaders werd opgeroepen tot gebed voor de doden. In de benedictijner kloosters waren
er plechtigheden om te bidden voor de doden; vasten en aalmoezen geven hoorden daarbij.
In het handboek voor de aflaten, indulgentiarum doctrina (1999, 4e editie) wordt voor de overledene aan de gelovige die een begraafplaats bezoekt van 1 tot 8 november en een gebed uitspreekt een aflaat gegeven, een gedeeltelijke aflaat in de rest van het jaar.
Een aflaat is een kwijtschelding van de tijdelijke straffen, die wij hier in dit leven of in het vagevuur nog moeten lijden voor onze zonden, ofschoon deze wat de fout en eeuwige straf aangaat, ons reeds vergeven zijn.
Het romeinse missaal van 1970 verbindt in lijn met het 2e Vaticaans Concilie de gedachtenis aan de doden met het lijden, dood en opstanding van Christus – deze staat in het middelpunt van het geloof. Het paasmysterie en de wederkomst van Christus bepalen de gedachten over de
gestorvenen. Zij zullen mee opstaan op de jongste dag. De dood wordt in Christus gelegd – naar Paulus:
,,Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, zodat de genade toeneemt? Volstrekt niet! Hoe zullen wij, die aan de zonde gestorven zijn, nog daarin leven? Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, zodat net als Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen. Want als wij samengegroeid zijn met wat gelijk is aan Zijn dood,
dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding. Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, zodat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf, de zonde zouden dienen. Want wie gestorven is, is volgens het recht vrij van de zonde”.
(Romeinen 6:1-7).

Verschuivingen in visie
De dood en de doden zijn daarmee opgenomen in het grotere verhaal van Gods liefde in de geschiedenis.
Samenvattend, in de vroege kerk waren de doden in een onderwereld, wachtend op verlossing.
In de middeleeuwen kwam de gedachte aan een persoonlijk oordeel van God over een individueel leven op en daarmee de vraag of de achterblijvers nog iets konden doen aan zijn lot.
Deze twee manieren van geloven – tussentijd voor de doden en uitboeting van zonden – lopen nu vaak door elkaar. De dood heeft in de eerste vroeg-Bijbelse visie geen afschrikwekkend gezicht, – “dood waar is uw prikkel!” – hetgeen ervaren kan worden als een ontkenning van de hardheid van de
dood en de scheiding die ze met zich meebrengt.
Daar tegenover staat de andere visie van aflaten, gebed, aalmoezen etc voor de doden, een visie die de overwinning op de dood door Christus irrelevant dreigt te maken.

Huidige beleving
: de rouwenden
Maar dieper nog misschien wel is de beleving van de dood in de moderne tijd. Niet meer het lot van de gestorvene staat centraal, noch de continuïteit en breuk tussen leven en dood. De aandacht gaat nu uit naar de rouwenden, hoe zij het verlies zullen verwerken. Over het lot van de gestorvenen wordt bijna niet meer nagedacht. Verkondiging zou moeten gaan over de over de hoop die in ons is. Niet de continuïteit van leven en dood, de breuk is er tussen levenden en doden en dus is er de
noodzaak van rouw, maar dan ingebed in een groter geloof van geborgenheid en opstanding. ‘vieren van het leven’ van de gestorvene is vanuit het geloof onwerkelijk, verdringt de breuk die de dood is,
en geeft ook geen ruimte voor vertrouwen of hoop.
De betekenis van Allerzielen kan daarmee gezien worden als een kritisch moment tegenover huidige vormen van ontkenning van de dood alsof het alleen maar gaat om het herdenken en vieren van het leven. De dood is een breuk, maar religieus gezien is er ook continuïteit – in leven en sterven leven wij in Gods genade.

Ambivalentie t.o.v. de dood
Wij blijven ambivalent over de dood. Tussen gelatenheid over het onvermijdelijke van de dood aan de ene kant en verlangen om de doden bij ons te houden zoeken we onze weg. We zijn misschien wel als Saul die in zijn wanhoop Samuel wil oproepen. Saul zag het Filistijnse leger en hij was erg bang. Hij raadpleegde Adonai, maar Adonai antwoordde hem niet, in dromen.
Toen vroeg Saul aan zijn dienaren Urim of profeten ‘Vind voor mij een vrouw die geesten beheerst zodat ik naar haar kan gaan en raad kan vragen door haar’.
De dienaren zeiden hem: ‘Een vrouw die geesten beheerst is in Endor’.
[…]
‘Weet jij wel wat Saul heeft gedaan, dat hij de geest-raadplegers uit het land heeft verwijderd?’
‘Er zal jou hierom niets gebeuren’.
‘Wie zal ik doen opgaan voor jou?’

‘Doe Samuël voor mij opgaan!’
De vrouw zag Samuël en ze riep het uit met luide stem.
‘Wat heb je gezien?’
‘Goden zie ik die opkomen uit de aarde’.
‘Wat is zijn vorm?’
‘Een oude man komt op en hij is gewikkeld in een mantel’.
Toen wist Saul dat het Samuël was.
(1 Samuël 28:5-14)

Gelovig perspectief
De doden loslaten is een lange weg. Een gelovig perspectief op hemel, hel, vagevuur kan ons daarbij helpen om de innerlijke dialoog met onze geliefde overledenen !e blijven voeren, maar dan anders, n.l. in een overgave en vertrouwen op Gods liefde. Een Allerzielen waar gedenken, gebed en
aalmoezen – inzet voor de armen en dus voor een betere wereld! – samengaan is een van de sacramentalia die we ook daarvoor hebben. Dan wordt Allerzielen ook een opmaat voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde!

Conclusie. Een allerzielenviering zal moeten gaan over het lot van de doden – en dus ook over hemel, hel en vagevuur. Nieuwe vormen zouden kunnen worden gepraktiseerd door de viering te verbinden met aandacht voor de armen.
Een requiem als mis of als gebedsdienst zou liturgisch gepast zijn
omdat deze aansluit bij een eeuwenoude traditie.

Cor Arends
Tot zijn pensionering was de auteur werkzaam als geestelijk verzorger bij Zon & Schild in Amersfoort, een instelling die specialistische hulp biedt aan mensen met psychische problemen in alle fasen van hun leven.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *