Twee van hetzelfde…

Nog voordat ik de eerste marktkraam zie, hoor ik het pierement, het draaiorgel. Dat wonderlijke geluid dat, net als de buitelende klanken van een carillon, zo onmiskenbaar Nederlands is.  

Op de zaterdagmarkt van onze woonplaats Veenendaal staat elke week een klein pierement op wielen. Het heet ‘De Pekinees’.
De orgelman heeft me, toen ik hem er om vroeg, verteld waarom zijn mobiele orgel zo heet.
‘Ik heb dat muziekje gekocht in Den Haag. Van een orgeldraaier die in zijn buurtje ‘de Pekinees’ werd genoemd. Vraag me niet waarom. Maar ik vond het wel geinig om zijn bijnaam op mijn pierementje te zetten’.
Hij knikte heel even toen ‘ie zag dat ik een twee-euromuntje in zijn koperen geldbakje liet vallen; een macho-engeltje-knik.  Was het toeval dat het pierement, met rinkelende belletjes en licht tromgeroffel, op dat moment een klassieker liet horen: ‘Toen was geluk nog heel gewoon’?

Alleen toen?
Alsof geluk nu niet meer gewoon kan zijn.

Ook geluk zit in een klein hoekje. Zoals voor de olieman die lang geleden in de Jordaan een Fordje op de kop had getikt. En daar de koning te rijk mee was. In Noorwegen hebben ze daar trouwens later een eigen versie van gemaakt: ‘De olieman heeft een fjordje opgedaan’…

Op een zaterdagmorgen door de stad wandelen is toch anders dan op een andere doordeweekse dag. Er zijn meer mensen op straat, het voelt allemaal wat meer ontspannen. En tegelijk ook meer stress, zoals de Keulse carnavalsband Bläck Fööss in hun hit ‘Lange Samstag in d’r City’ zingen: te veel mensen, volle parkeergarages, drukte in de café’s, wachtrijen voor de kramen met currywurst, jengelende kinderen. Nee, de winkelzaterdag is niet voor iedereen even leuk.

Nou valt dat in Veenendaal wel mee; dat is ook geen grootstad maar een uit de kluiten gegroeid dorp. Wel met een groot uitgevallen overdekte winkelgalerij met een overigens bedroevende leegstand. Maar daar hebben meer steden last van.
Om de bescheiden drukte van de markt in de Hoofdstraat te ontlopen wandel ik ’s zaterdags graag door de wat stillere straten, aan de rand van het centrum. Ik doe dat eerlijk gezegd ook om te genieten van een hardnekkig fenomeen in onze vaderlandse interieur-inrichting: de vensterbank-symmetrie.  

Vooral in straten met rijtjeshuizen, maar ook bij andere huizentypen en in flatgebouwen, zie je op verbazend veel vensterbanken twee van hetzelfde staan: enorme en kleine vazen, allerlei soorten kandelaars, rieten mandjes, grote en kleine beelden en potten, al dan niet met bloemen, vetplantjes en orchideeën.   

Twee dezelfde voorwerpen van glas, koper, steen, kunststof, hout, metaal.

Als je geluk hebt zie je wel eens twee beeldjes van dezelfde diersoort; twee stenen hondjes, eekhoorns of twee parkieten op een tak. De in Veenendaal geboren en deels getogen puntdichter Kees Stip, alias Trijntje Fop (1913-2001), had er een gedichtje over kunnen maken. Zoals hij dat deed over twee futen:

                                            Twee futen belden laatst te Beaune
                                                    elkander door de telefoon.
                                                  De eerste fuut bij dit debuut
                                       sprak door de spreekhoorn: fuut, fuut, fuut.
                                             Toen sprak de tweede fuut: ‘Verrek,
                                                 Die is voortdurend in gesprek’.

Veel mensen vinden het klaarblijkelijk mooi om twee dezelfde dingen naast elkaar te zetten. Het staat wel netjes, maar het is tegelijk een beetje saai. Of hoort dat ook bij elkaar?

Aan sommige vensterbanken kun je duidelijk zien dat er een gezin of alleenstaande ouder  met kinderen woont. Geen chique Chinese vazen (Made in Holland) maar speelgoed, knuffels en kindertekeningen.
Ik bewaar nog steeds tekeningen van onze kleinkinderen. Ze zijn inmiddels te groot om ons nog met een tekening te verrassen, maar ze maken ons met veel andere dingen blij.

Frans Wijnands  

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *