Pain à la grecque…

Op een van m’n vaste wandelroutes kom ik langs een alleen staand huis. Het is geen villa, geen bungalow, geen boerderij, maar gewoon een huis. Met een flink stuk grasland, ’n stal, ’n hooischuur en ’n paard; één paard. Een merrie. Ze is altijd alleen, sjokt wat rond, de kop gebogen.

Ik kijk er nu met ’n beetje medelijden naar, omdat ik een paar weken terug in de NRC een groot verhaal las over paarden. Het was de onweerstaanbare kop van dat artikel die me nieuwsgierig maakte: ‘Een paard alleen is doodongelukkig’.
De inhoud is gauw verteld. Paarden zijn kuddedieren, ze houden van gezelschap. Liefst van soortgenoten. Net als mensen…
Een paard kan niet (lang) alleen zijn. Veel paardenbezitters schijnen dat niet te weten en dus zou er – volgens diervriendelijke deskundigen/dierenartsen – een wet moeten komen om dat te verbieden, zoals in sommige omringende landen al het geval is.

Ik vind de versnippering van de politieke partijen in ons land vervelend, verwarrend. Hoe meer partijtjes, hoe zwakker de basis van ons democratisch bestel en hoe lastiger het wordt om een hecht samenwerkend landsbestuur te vinden.
Maar als ik lees hoe stressig en ongelukkig alleenstaande paarden zijn, ben ik blij dat we een Partij voor de Dieren hebben, al ben ik eerlijk genoeg om te zeggen dat ik er nooit op stem.

Gelukkig zijn er ook veel gelukkige paarden, zoals die merrie in Maasbracht die de dichter Kees Stip (1913-2001) kennelijk heeft gekend:  

                                            Een mooie merrie te Maasbracht

                                              vervaardigde haast elke nacht

                                        met hoefjes, want ze had geen handjes,

                                             een lange nachtjapon met kantjes.

                                             Maar ’s morgens in galop of draf

                                                liep ze de kantjes er weer af.

Over eenzame paarden wordt in de media geen aandacht geschonken. Wel over eenzame wolven. Want over de wolf raken we in ons kleine land niet uitgepraat. Is het een ongewenste immigrant, of is het een natuurlijk aanvulling van ons nationale dierenrijk(je)?
De meningen zijn verdeeld, hoe kan het anders. Hoe vaak zijn we het allemaal met elkaar eens?

Onze vroegere buurvrouw in Sint Denijs, aan de rand van Gent, kwam een dezer dagen even bijpraten; een dag op en neer, pfff…. , maar het bewijst dat ook ex-buren soms beter zijn dan verre vrienden.

In de zestiende eeuw stond aan de Wolvengracht in hartje Brussel een groot klooster van de Augustijnen.  ’s Zondags deelden de paters brood uit aan de armen. Aanvankelijk was dat zwart brood. Maar om een of andere reden is er op ’n zondag in de kloosterbakkerij brood gebakken met grote suikerkristallen erop; zoet brood.
In het Brussels dialect zeg je grecht als je ’n gracht bedoelt. En bruut is brood. Dus het (zoete) brood van de paters stond bekend als bruut uit de grecht.

Maar net zomin als de doorsnee Duitser accentloos Scheveningen kan uitspreken, zo hebben ook Franstaligen last met die ch.
Die zeggen geen grecht, maar grecque of zoiets. En pain in plaats van brood. Et voila: pain à la grecque.

Wij, in Nederland, hebben het slordig en onjuist vertaald als Grieks brood.

Maar ach, what’s in a name?  

Als ’t maar smaakt, en dat doet ‘t !

klik hier voor het recept

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *