Die eerste kus; van wie?, voor wie?, met wie? Het zijn geen levensvragen, maar ik vroeg het
me zomaar af, op ’n windstille zomeravond afgelopen week: lekker lui in een ligstoel op het
terras.
De paar hongerige zwaluwen die hoog in de langzaam verkleurende lucht driftig op jacht
waren naar een avondmaaltje hoorde ik niet.
Wèl de paar laatste kraaien die in de bomen van het plantsoen hun slaapplekje kozen. Vrolijke
herrieschoppers, maar als ze eenmaal op hun stekkie zitten houden ze snel hun snavel.
Mijn aller-, allereerste kus herinner ik me absoluut niet. Want die moet ongetwijfeld van mijn
moeder zijn geweest toen ik amper op de wereld was en nog niet uit m’n ogen kon kijken.
Enkele andere eerste kussen, in een later leven, herinner ik me wèl…
Zo’n eerste kus is een hóógst persoonlijke ervaring, gedeeld door twee…
De in Gent geboren (1987) dichteres Delphine Lecompte herinnert zich haar eerste kus nog
goed:
‘Er is een hek waar wij op zitten
en voor ons strekt een weide zich uit
onder een paarse lucht die is volgestouwd
met dode sterren en satellieten
‘Hoe spel je satellieten?’
vraagt mijn vriend die de haartjes van zijn linkerduim aan het trekken is.
Een nachtelijke roofvogel duikt en mist
een muis die eigenlijk mijn sandaal is
De roofvogel kermt amechtig
een beetje, zoals een bejaarde man die
te lang heeft gedut en nu zijn alle pannenkoeken op
en de accordeonist heeft het gebouw verlaten.
Al bij al zou ik deze nacht durven
aangenaam te noemen
Ik zou ook durven
je te kussen
Daar! Dat ging goed’.
Natuurlijk weet ik niet zeker of paus Franciscus dit gedicht kent. Maar ik denk van niet.
Hij las en leest andere gedichten, zoals bleek uit een recent interview. Zijn mede-Jezuïet
Antonio Spadaro vroeg hem naar zijn voorkeuren op kunstzinnig gebied; van muziek tot
schilderijen, en poëzie.
De paus noemde toen, verrassend, het gedicht dat de Duitse lyrische dichter Friedrich
Hölderlin (1770-1843) schreef voor zijn grootmoeder, waarschijnlijk omdat hij die vergelijkt
met Maria.
Dat gedicht eindigt met de zin dat je ’n man mag houden aan z’n woord dat hij als jongen
heeft gegeven.
Franciscus schreef onlangs een brief aan priesterstudenten, wereldwijd, waarin hij zegt dat het
lezen van romans en gedichten onderdeel is van iemands pad op weg naar volwassenheid.
Als literatuur op seminaries wordt beschouwd als ‘niet essentieel’, of ‘een vorm van
entertainment’, dan is dat volgens de paus ‘een ernstige intellectuele en spirituele verarming’.
De paus heeft gelijk: lezen is verrijkend, en waarachtig niet alleen voor priesterstudenten.
Lezen kinderen nog? Tuurlijk. In de (school)bieb, of in ’n boekwinkel. Thuis op de bank,
misschien wel op bed. Of beter: ín bed, zoals ik ooit ‘De reis om de wereld in 80 dagen’ van
Jules Verne las: onder de dekens, met opgetrokken knieën, bij het licht van een een zaklamp
en in minder dan 80 dagen..
Kinderen hebben altijd geluisterd naar verhalen die verteld werden of werden voorgelezen,
omdat ze zelf nog niet konden lezen.
Tientallen miljoenen kinderen in de wereld kunnen niet lezen omdat niemand het ze leert.
Ontelbaar veel kinderen die wél kunnen lezen mogen alleen de boeken en verzen lezen die
volwassenen voor hen uitzoeken; hun ouders, leraren, geestelijke leiders, zelfs dictators.
En nog steeds zijn er talloze volwassenen die kunnen lezen, maar liever klakkeloos luisteren
naar wat ze wordt verteld.
De dichteres Ida Gerhardt (1905-1997) leerde al vroeg de waarde van het lezen en schreef er
een gedicht over:
Onvervreemdbaar
Dit wordt ons niet ontnomen: lezen,
en ademloos het blad omslaan,
Ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.
Zij waren het van kind af aan.
beeld: vanjongtotoud.nl