Op die ene tropische dag, afgelopen week heb ik mezelf op een ijsje getrakteerd. Twee
bolletjes slechts; vanille en pistache. In de bescheidenheid toont zich de fijnproever…
Maar er was weinig fijns aan te proeven: het vanille-ijs veel te waterig en dat pistache
smaakte naar groene pinda’s.
Málaga is mijn favoriete smaak, dat bijna stroperige roomijs, met rozijnen en een vleugje rum.
Maar dat kan ik in Veenendaal niet krijgen, althans niet de kwaliteit die ik me herinner uit
Italiaanse tijden.
Natuurlijk liggen in bijna alle supermarkten bakken met Málaga-ijs, maar ook dat blijft
behelpen. Ik zou zelf wat roomijs met boerenjongens kunnen mengen, maar dat lijkt me geen
culinaire vondst.
Het verhaal gaat dat een chef-kok in die Spaanse badplaats eens in de plaatselijke zoete wijn
gewelde rozijnen aan zijn roomijs toevoegde: et voila!
Zo zijn er meer voorbeelden van beroemd gebleven recepten die per ongeluk of uit
balorigheid zijn ontstaan.
Ooit was Málaga-ijs iets heel bijzonders, maar tegenwoordig is het een van de honderd-en-
meer-smaken ijs. Je kunt, zo is gebleken, van bijna alles ijs maken, van drop, lavendel en zelfs
van asperges!
Al likkend vroeg ik me af, of ik ooit een ijsvogeltje heb gezien. Ik ben bijna zeker van wèl;
lang geleden, ergens bij een van die snelstromende riviertjes en beekjes in de Belgische
Ardennen. Maar helemaal zeker ben ik niet. Want met het verstrijken van de tijd vervagen ook herinneringen.
Een ijsbeer houdt van ijs, dat weet een kind. Maar de ijsvogel heeft – ondanks z’n naam – juist
de pest aan ijs. Het zijn vliegende vissers, die hun prooi met flitsende duikvluchten uit open
water grissen. En als hun viswater dichtvriest, of als er te veel ijs op drijft is het lastig visjes
vangen.
De Duitsers noemen het kobaltblauwe/oranje vogeltje een Eisenvogel, een ijzervogel,
waarschijnlijk omdat de glanzende blauwe veertjes doen denken aan de kleur van staal.
IJsvogeltjes zijn behalve vliegensvlug, ook erg schuw wat je van een ordinaire meeuw niet
kunt zeggen.
De Nederlandse dichter en essayist Arie van den Berg heeft een gedicht gewijd aan de
ijsvogel met een treffend begin:
‘Dolk op wieken in een jasje van kobalt,
buik oranje… maar de oogwenk ziet
even maar een blauwe vlam’.
Vorig jaar is de in Turkije geboren Moes Pekdemir, 67 jaar oud, overleden. Hij heette
eigenlijk Sihmuz, maar heel (politiek) Den Haag kende hem als Moes.
Meer dan 45 jaar heeft Moes met zijn ijskar op het Binnenhof gestaan en politiek-neutraal zijn
ijsjes verkocht, totdat ‘ie daar weg moest vanwege de renovatie van het Binnenhof.
Vanwege al die ingrijpende en omvangrijke bouwwerkzaamheden waarschuwt de Haagse
brandweer al jaren voor (brand)gevaarlijke situaties.
Mark Rutte heeft zijn vertrek uit het Torentje aan dat Binnenhof een paar jaar kunnen
uitstellen, maar nu is het definitief: zijn opvolger Dick Schoof moet zo snel mogelijk
opkrassen…
Het zou bijna logisch zijn dat hij een tijdelijk kantoor inricht boven het IJskabinet, een ijs-
zaak op dat nabije plein dat simpel (de) Plaats heet. Maar daar is natuurlijk geen plaats voor
hem.
Waar zou trouwens die ijskast staan?, waar Geert Wilders voorlopig veel van zijn politieke
plannen in heeft gezet?
Het belangrijkste torentje van Nederland is voorlopig een onveilige plek. Je moet er met een
zekere mate van doodsverachting durven werken. Maar dat mag je van jongens van Jan de
Witt wel verwachten, toch?
Dat het Torentje een riskante werkplek is weten we eigenlijk al lang, zoals te horen is in dat
kinderliedje:
Torentje, torentje, bussekruit!
Wat hangt er uit?
Een gouden fluit,
een gouden fluit met knopen…
’t Torentje is gebroken.
beeld: natuurzin.vl