De Plekhoek in Eindhoven ken ik vooral van oude foto’s, en de verhalen natuurlijk. Het was
tot kort na de oorlog een soort eilandje, tussen de toen bestaande Oude Stadsgracht en de
Dommel. Een paar arbeidershuisjes en een grote leerlooierij met bijbehorende stankoverlast.
Armoe troef. Bovendien stond het wijkje geregeld onder water als de Dommel weer eens
overstroomde. En dat allemaal midden in de stad.
Na de oorlog is de Plekhoek weg gesaneerd. De DELA zette er haar hoofdkantoor neer en ook
de naam werd uit gegumd. Het heet nu Molenveld en dat klinkt inderdaad wat aardiger, ook al
is er geen molen te bekennen.
In dat buurtje heeft nog enige tijd een uiterst gastvrije vrouw gewoond met veel (betaalde)
vrije inloop. Bij haar klanten en omwonenden was ze bekend als het chocoladekontje.
Ach ja, zo heeft ieder huisje d’r kruisje..
Veel steden en dorpen hebben wijken met merkwaardige namen. Zoals het Patershol in hartje-
Gent. Zo genoemd, omdat er in de 13 e eeuw paters gingen wonen in die knusse wirwar van
Middeleeuwse straatjes en steegjes. Nadien is het lang een soort van getto geweest, een wijk voor paupers. Totdat het veranderde in de hippe wijk die het nu is, met winkeltjes en horecazaken te kust en te keur.
In Veenendaal heet een vrij jonge woonwijk het Franse Gat. Vermoedelijk zo genoemd omdat
de eigenaar – midden 1800 – Frans heette en omdat zijn grondbezit erg laag lag.
Misschien ook zo genoemd, omdat er ooit een Franse legereenheid enige tijd gelegerd zou
zijn geweest.
Als ik wel eens door dat Franse Gat rij moet ik onwillekeurig denken aan dat andere gat: in de
befaamde Franse hurk-wc’s., die de Fransen zèlf dan weer een Turks toilet noemen.
Je komt ze nog wel tegen, voornamelijk als openbare toiletten. Hokjes, met op de vloer een
keramische of porseleinen bak, twee iets hoge geplaatste voetstappen en een gat in het
midden.
Genderneutraal avant la lettre: hurken, goed mikken en klaar is Kees, of wie dan ook.
Al laten de kakkers degenen die nà hen komen wel erg nadrukkelijk een poepje ruiken, want
doorspoelen is er niet bij.
‘Luister, ik zal je iets in geuren en kleuren vertellen’, zei laatst iemand tegen me. Laat maar
komen, dacht ik. Want je kunt bij elk verhaal als het ware de bijbehorende kleuren zien en geuren ruiken. Dat doe ik nù zelfs, terwijl ik dit tik, terugdenkend aan zo’n hurk-plee. Ik ruik ‘m…
Als iemand praat over de bloeiende Veluwe of Leenderhei ‘zie’ ik er, terwijl ik luister, die
paarse kleur bij. En als een goede vriend over z’n reisje langs Bretonse vissershaventjes
vertelt, ‘ruik‘ ik de vis.
Soms ruik je ‘verkeerd’, zoals blijkt uit een mini-dialoogje op een barbecue-feestje:
‘Wat ruik je lekker, wat heb je op?’
‘Friet’.
Geur, dat is volgens de dichter/schrijver Gerrit Krol ( 1934- 2013) niet te beschrijven:
Niet te beschrijven
wat een geur doet in je neus
en in het weke van je hersenen,
een bloem,
strandlucht.
Laatst liep ik op de weg
toen langs mij streek een vleug van vroeger,
van potten inkt en rekenen,
wat ik in der eeuwigheid zou zijn vergeten,
ik liep er tegenop.
Men zegt dat van bepaalde vlindersoorten het reukvermogen
zich uitstrekt over kilometers,
maar of het nu de natuur is
of een oude school,
of een meisje dat in je armen staat
en geurt als zeven jaar geleden
of, als het heeft geregend,
de hartverscheurende kracht van een naaldwoud
– je noemt het,
maar beschrijven kun je het niet.
beeld: https://candidacoach.nl/Frans-toilet