Meneer van der Velden wil geen contact

Meneer van der Velden zit aan de ontbijttafel, mooi in zijn pak gehesen, goed geschoren. Praten met, of zelfs kijken naar medebewoners van de afdeling verbiedt hij zichzelf. Zijn blik is gericht op zijn bord en zijn strakke gezicht verraadt dat hij hier niet wil zijn. Dat hij weduwnaar is en dat zijn twee kinderen die ver weg wonen hem niet kunnen helpen, ziet hij niet als argument om zijn verblijf hier te rechtvaardigen. Waarom moest hij zijn huis uit, hij die alles kon en alles deed? Praten met hem lukt niet: hij schuilt in zijn vesting van verontwaardiging en boosheid en is vastberaden niemand toe te laten. Erger nog, hij viert zijn ongenoegen bot op de verzorgenden die hem komen helpen. ’s Ochtends bij het verschonen, wassen en aankleden, vuurt hij zijn pijlen op hen af: ’Ah?! Wie denk je wel dat je bent? Je gaat me niet vertellen dat je een diploma hebt behaald! Zo’n waardeloze zuster heb ik nog nooit gezien. Je bent maar een waardeloos, zielig meisje…’

De een met ingehouden woede, de ander met ingehouden tranen, verzorgt hem professioneel, geduldig en vriendelijk. De hatelijkheid die ze over zich heen krijgen is moeilijk te verdragen en voelt oneerlijk. Om te zorgen dat het team in zijn kracht blijft, is afgesproken dat hij dagelijks door iemand anders wordt verzorgd. Daarmee proberen we de pijn te spreiden over het hele team.

Tijdens de doktersvisites komen de vragen naar ondersteuning: ‘Zou hij geen rustgevende medicatie mogen krijgen? Zouden we een pyjamadag kunnen inlassen? …’

Uit zijn voorgeschiedenis lezen we dat hij vroeger vertegenwoordiger is geweest. Omdat een deel van zijn clientèle in Duitsland verbleef, had hij eerder dan de directeur een auto van de zaak: zijn grote trots. Daarnaast staat dat hij altijd veel aandacht aan zijn kleding heeft besteed. Een heertje.

Gezien de felheid van zijn gedrag en het ontbreken van aanknopingspunten om hem anders te benaderen, vraag ik een gesprek met zijn dochter aan om over zijn karakter te spreken. Zij beschrijft haar vader als trots en formeel en komt vervolgens met een anekdote die onverwacht veel inzicht verschaft.

Meneer van der Velden had in zijn werkzaam leven altijd een schrift bij zich waarin hij alle persoonlijke bijzonderheden van zijn klanten bijhield: de geboorte van een kind, de operatie van een familielid, het overlijden van een huisdier… Met deze kennis kon hij bij de volgende ontmoeting vragen naar de ontwikkeling van dat kind, naar de afloop van de operatie, naar de aanschaf van een nieuw huisdier… Door belangstellend te doen, wist hij optimaal zaken te doen. Het attent zijn was echter niet doorleefd maar functioneel. Hij dééd aardig tegen iemand als hij er iets van moest hebben, maar wàs niet aardig.

Met dit verhaal op zak is de stap naar de volgende hypothese maar klein: meneer van der Velden wil hier niet zijn, lijkt geen ziekte-inzicht te hebben, maar wat waarschijnlijk een nog grotere rol speelt, is dat hij vriendelijkheid als zeer bedreigend ervaart. ‘Wat moeten al die zusters van hem die zó vriendelijk doen?’ We spreken af deze theorie te toetsen. Voortaan gaat tijdens de ochtendzorg niemand proberen een leuk praatje met hem aan te knopen. Men benadert hem formeel, correct en het liefst een beetje afstandelijk.

Zijn gedrag verandert op slag. Het afvuren van beledigingen staakt. Stil en teruggetrokken ondergaat hij de zorg.

We hebben de juiste golflengte gevonden: zorg op maat kan eindelijk geleverd worden!