Kardinaal Martini overleden

Met kardinaal Martini verliest de kerk een warm en inspirerend mens

 

–              Frans Wijnands –

 

Kardinaal Carlo Maria Martini is overleden. Aan de slopende ziekte van Parkinson. Hij is 85 jaar geworden en voelde zijn dood al enige tijd geleden aankomen.  Sinds twee weken kon hij niet meer zelfstandig slikken, maar hij weigerde kunstmatige voeding.  Maandag wordt hij begraven. In Milaan. Dat grootste bisdom van de rk-kerk leidde hij van 1979 tot 2002. Aanvankelijk als aartsbisschop, sinds 1983 als kardinaal.

De Dom, het Domplein en eigenlijk de hele binnenstad van Milaan zullen te klein zijn om de duizenden rouwenden  te bevatten. Niet alleen het bisdom Milaan, maar de hele rooms-katholieke kerk verliest met Carlo Martini een groot theoloog, maar vooral een warm, inspirerend mens. Een pastor van het zuiverste water. Begaan met de vele moraal-ethische problemen die mensen – en niet alleen katholieken – bezig houden: abortus, voorbehoedsmiddelen, celibaat, homohuwelijk. Kardinaal Martini had er een duidelijke mening over die hem in het Vaticaan niet altijd in dank werd afgenomen.

In de geest van zijn orde – de Jezuïeten – was hij kritisch.  Maar mede daarom ongekend geliefd in zijn bisdom, en ver daarbuiten. In het conclaaf waarin de opvolger van paus Johannes Paulus II werd gekozen zou hij ‘nek-aan-nek’ gelegen hebben met die andere favoriet: kardinaal Joseph Ratzinger. Dat die tenslotte gekozen werd en niet Martini zou twee oorzaken hebben. Ten eerste die ziekte van Parkinson – ‘ik luister veel naar Mozart, dat verlicht het lijden’, heeft hij vaak verteld. En ten tweede zijn progressieve imago. Maar juist dát sprak veel mensen aan.   

Zijn hele leven heeft Carlo Maria Martini geprobeerd om de kerk bij de tijd te laten blijven. De rk-kerk moest letterlijk bijtijds zijn. Niet achter de ontwikkelingen in de maatschappij aansukkelen en er vooral niet de ogen voor sluiten. Beroemd is zijn uitspraak ‘ dat weliswaar veel mensen de kerk verlaten hebben, maar de Kerk heeft tegelijkertijd de mensen verlaten’. In boeken, essays, preken en interviews pleitte hij hartstochtelijk voor een wezenlijke rol voor de vrouw in de kerk, voor actieve aandacht voor ontspoorde jongeren. Hij vond dat het celibaat serieus ter discussie moet komen en dat de kerk een verouderd standpunt blijft innemen als het gaat over geboortebeperking en het toestaan van anti-conceptiemiddelen.

Helder progressief was zijn standpunt over kerk en homoseksualiteit. In zijn boek ‘Credere e conoscere’ (Geloven en weten) zegt Martini: ‘Ik behoor niet tot degenen binnen onze kerk die zich opwinden over de burgerlijke erkenning van homorelaties”. Anders gezegd: de kerk hoeft die relatie niet in te zegenen maar moet er zich niet mee bemoeien als de burgerlijke overheid geen probleem heeft om zulke relaties  wettelijk vast te leggen. ‘Liever  een stabiele homorelatie dan snel wisselende contacten’. 

Martini was geen radicale nieuwlichter, maar hij gaf zijn confraters  – van heel hoog tot laag  – doorlopend  een les in deemoedigheid. Niet altijd die arrogantie van dat eeuwige gelijk, maar zo af en toe meer medemenselijkheid, meer invoelingsvermogen als het om mensen met een andere geaardheid gaat. In zijn befaamde ‘Nachtelijke Gesprekken”  (2008) met de Oostenrijkse Jezuïet en sociaal werker Georg Sporschill,  vertelde kardinaal Martini over zijn ervaringen met homo’s en homoparen die in hun omgeving geacht worden en sociaal volledig erkend. ‘De Bijbel veroordeelt homoseksualiteit ten sterkste. Maar terwijl homoseksualiteit in de orthodoxe kerken een gruwel is, gaat de Evangelische kerk er veel vrijer mee om. Er zijn homoseksuele stellen onder dominees die hun ambt mogen blijven uitoefenen als ze hun geaardheid maar niet openlijk belijden. Wat in de ene kerkgemeenschap acceptabel is, is dat in andere, meer orthodoxe geloofsgemeenschappen, volstrekt onbespreekbaar.  In die veelvoud van opvattingen moeten wij als katholieken onze weg zoeken in de wetenschap dat niets vergelijkbaar is met het huwelijk tussen man en vrouw’.

Martini’s wapenspreuk was : ‘Voor de waarheid moet je onophoudelijk liefhebben’. Hij had zowel de mensen , als zijn kerk lief. En zei ze – als hij het nodig vond – ongezouten de waarheid.

 

franswijnands@telenet.be

Het volgende gebed schreef hij kort voor zijn dood:

“Ik dank God steeds opnieuw voor de wijze waarop Hij mijn leven begeleid heeft; voor die vele mensen die Hij gedurende al die jaren aan mijn zijde heeft geplaatst. Mijn hele leven heeft me getoond dat God goed is en dat Hij voor elk van ons de weg voorbereidt. Ik heb zoveel gekregen. Ik heb gegeven wat ik kon. Werkelijk, ik ben een voldaan man, en kom nu voor Hem te staan.”

Niet gecategoriseerd