… neem toch af mijn kwade dromen

*** Zondagsmijmeringen ***
Onze favoriete huisheilige is Antonius van Padua, een franciscaanse prediker en theoloog, overleden in 1231. In vrijwel alle katholieke kerken staat een beeld van hem. Doorgaans op dezelfde plaats: achterin. Bescheidenheid is een deugd van veel heiligen. Veelal kun je een kaarsje bij hem opsteken of wat geld in de offerblok gooien ‘Voor de Armen’. Meneer pastoor kent die armen, hij weet welke van zijn schapen minder goed in de wol zitten. Maar met de terugloop van het kerkbezoek is ook de aalmoes voor de armen minder dan ‘n grijpstuiver.  

Antonius is de patroonheilige voor verloren zaken, die je helpt zoeken naar iets wat je niet meer kunt vinden, mits je natuurlijk het daarvoor bestemde rijmgebedje zegt: 

‘Heilige Antonius, beste vrind, geef dat ik m’n bril weer vind’.   Of m’n sleutel, of wat je maar kwijt bent. We raken allemaal wel eens iets kwijt en dat heeft niks met leeftijd te maken. De Noord-Limburgse band Rowwen Hèze heeft – in dialect – een prachtige ballade op Antonius gemaakt waar de filosofische zinnen in voorkomen: 

‘Soms is ’t beater iets moeis te verleeze, 
beater verleeze dan det ge ’t noeit het gehad’. 

Het klinkt berustend en het heeft tegelijk iets troostends.

Er zijn meer vrome rijmpjes, zoals dat ene voor het slapen gaan:

‘Heilige Petrus, paus van Rome, neem toch af mijn kwade dromen’.

En als je er niet helemaal gerust op bent kun je daar nog aan toevoegen:

‘Heilig Kruis, Heilig Graf, neem mijn kwade dromen af’.

Schietgebedjes zijn van een heel andere orde. Dat zijn krachtige, korte gebedjes van mensen die in nood verkeren; een soort last-minute-call voor de goede afloop van iets. Kernachtig en vooral kort, want de kracht van een gebed zit ‘m niet altijd in de lengte. Overigens lijken sommige van die gebedjes meer op een bevel dan op een smeekbede… 

Het schijnt dat er in de jaren vijftig in de wc van een Maastrichtse bioscoop een briefje heeft gehangen met de vertwijfelde oproep: 

‘Heilige Josef, die vader werd zonder te zondigen,
leer mij zondigen zonder vader te worden’.

Daar hoef je vandaag de dag Jozef niet meer om hulp voor te vragen…

De corona-crisis heeft een voor de hand liggende invloed op het kledinggedrag van veel mensen. Nu veel werknemers tijdelijk – en velen wellicht permanent – thuis werken, werkt dat een verdere vereenvoudiging van de dagelijkse dresscode in de hand. 

Nog niet zo lang geleden trokken de mensen, als ze thuis kwamen van het werk, iets luchtigs en gemakkelijks aan. Tegenwoordig gebeurt het omgekeerde. Informeel is de nieuwe trend. Hoewel de onlangs overleden mode-ontwerper Karl Lagerfeld daar voor waarschuwde.  Trendy is volgens hem de laatste fase vóór ordinair. In zuidelijke landen is een korte broek op straat nog steeds een vorm van gebrek aan goede smaak. Om over sommige toeristen maar helemaal niet te praten, want als je die door de binnensteden ziet lopen krijg je de indruk dat ze verdwaald zijn op weg naar het strand. 

In mijn kledingkast hangt een dozijn stropdassen. Ze stralen vergane glorie en tegelijk onnut uit. De stropdas is van regel, uitzondering geworden. Hoofdzakelijk nog gedragen bij feestelijke en verdrietige gebeurtenissen. En natuurlijk in de zaken- en ambtenarenwereld.  Maar in het algemeen heeft de das z’n tijd gehad. Zeker nadat prins Claus ‘m publiekelijk in de ban deed. 

Rudy Kousbroek schreef een toepasselijk rijmvers over ‘De Das’:

‘Lieve kinderen hoor mijn  lied, ik ben een das zoals je ziet.
Ik woon in een burcht met mijn broertjes en zussen, in voortdurende vrees voor auto’s en bussen.
Maar zo is het leven niet altijd geweest, heel vroeger was ’t ook voor dassen een feest.
Een tijd die ik zelf nooit mee heb gemaakt, maar waarover ik al menige zucht heb geslaakt.
Een tijd die haast niet in een beeld is te passen: toen droegen de meeste mensen nog dassen.
Er viel voor de dassen dus weinig te klagen: ze hoefden niet te lopen, ze werden gedragen.
Dit geeft een idee hoe het leven toen was, je mocht het café niet in zonder das.
Er waren er zelfs, je zou er bij wenen, waar je zo nodig dassen kon lénen.
Nee, er was voor de dassen haast niets meer te wensen, we leefden in innig verband met de mensen.
Je stak met een rustig gemoed, snuffel snuffel, je neus in hun hals en dan kreeg je ’n knuffel.
Ook zag je nog moeders achter de ruiten die riepen: je mag zonder das niet naar buiten!
Ach, de mensen waren ook toen heus niet heilig, maar wat was het leven gezellig en veilig’.

Hoewel het lang geleden is dat ik op kantoor werkte kan ik me goed indenken dat veel thuiswerkers blij zijn dat ze niet elke dag rekening hoeven te houden met de (ongeschreven) kantoorregels: wat kun je zeggen?, wat moet je vooral niet zeggen?, om je promotiekansen niet te schaden. De auteur Michael Green geeft iedereen op kantoor of op de werkvloer een ultieme waarschuwing: ‘Als je ècht wilt mislukken in je carrière beledig dan de secretaresse van de grote baas’. Je bent gewaarschuwd, voor zover nog van toepassing…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *