Geel, rood, groen en blauw…

zondagsmijmering |

Mijn vakantie viel laat dit jaar, nu pas. Drie weken Frankrijk. Niet op één plek maar een rondreis, een tour zeg maar. Er rijden elke dag wielrenners mee, maar dat hindert niet. Het gaat me vooral om het landschap, de steden en dorpen, de vergezichten, de meren en de vele kloosters, kapellen, kerken en kastelen; héél veel.

Uit wat ik zo links en rechts hoor ben ik niet de enige die geniet van zo’n virtuele vakantie. Het kost je geen cent en je hoeft er niet eens de deur voor uit. Eerlijk gezegd vind ik de Giro nòg boeiender, omdat ik zo’n vijftien jaar in Italië heb gewoond is dat een feest van herkenning, zoals de Vuelta dat moet zijn voor Spanje-kenners. De Tour voert me door streken waar ik lang geleden ooit eens was en dat weerzien bevalt me buitengewoon. Maar ik maak ook kennis met de Cevennen, de Pyreneeën en het Massif Central. Die regio’s ken(de) ik niet of nauwelijks, afgezien van een bezoek aan Lourdes, het nabije Cirque de Gavarnie en het plateau van de Millevaches, in de Auvergne. Tussen die duizend koeien kwam ik bij toeval en ‘noodgedwongen’ terecht, omdat ik er zo’n halve eeuw geleden als dienstplichtige een aantal weken mocht/moest doorbrengen. In La Courtine en omgeving. Vakantie in uniform.

Kleren maken de man. En de vrouw. In mijn woonplaats kijk ik niet op van een hoofddoek of een gehaakt/gebreid mannenmutsje. Veel ‘Veenendalers’ komen van oorsprong van betrekkelijk ver: het Midden-Oosten, de noordkust van Afrika en velen kleden zich alsof ze er nog wonen en hier even op vakantie zijn. Dat levert – tussen Veluwe en Rijnvallei – een onverwacht kosmopolitisch straatbeeld op, vooral op de twee marktdagen. Je raakt er aan gewend en dat is het kenmerk van een multiculturele samenleving: gewenning aan elkaar.

Daarentegen zijn priesters in toog en nonnen in habijt zeldzaam geworden in het Nederlandse straatbeeld, zelfs onder de grote rivieren. Het gros van de nonnen heeft het habijt ingeruild voor jurken en deux-pieces die even neutraal als netjes zijn; vale bloemetjes, veel blauwgrijs, modetrend-ongevoelig. Dat geldt ook voor de vrouwen die ik na twee jaar in Veenendaal op straatlengte herken als behorend tot de strengere takken van de protestants-christelijke boom. Puriteins protestant. Kordaat stappende vrouwen, geen oogcontact, jurken in meer dan vijftig tinten grijs, ruim onder knie tot bijna op de enkel. Hoe minder bloot hoe geloviger. Opvallend vaak een oma-brilletje, het grijzende haar veelal in een knot.

Niet alleen rijkdom en armoede zijn zichtbaar in iemands kleding. Religies hebben al sinds hun bestaan hun (on)geschreven kledingvoorschriften. Nou ik het toch over kleding en kleuren heb: vlak voordat het coronavirus een (voorlopig) einde maakte aan het vertrouwde schouder-aan-schouder geouwehoer aan de bar vertelde een vriend me wat hem was overkomen:

‘Ik reed vannacht naar huis en zie ineens een geel mannetje in de berm dat gebaarde om te stoppen. Dat doe ik, stap uit, loop naar hem toe, zie dat ‘ie huilt en vraag ‘m wat er aan de hand is. ‘Ik ben geel’, zegt’ ie, ‘ik kom van Venus, ben homo en heb honger’. ‘Tja’, zei ik, ‘er ligt nog ’n boterham in m’n auto. Die mag je hebben’. Ik stap weer in en rij weg. Iets verderop staat een rood mannetje langs de weg, ook weer gebarend om te stoppen.

Ik doe dat met tegenzin en vraag hem wat er mis is. ‘Ik ben rood, kom van Mars, ben homo en heb dorst’. Ja, wat doe je dan? Ik geef hem een blikje cola en rij weer door. Kilometertje of tien verder staat er verdorie een groen mannetje midden op de weg! Ik stop net op tijd en vraag boos wat ‘ie moet. ‘Ik ben groen, kom van Pluto, ben homo en kettingroker maar m’n sigaretten zijn op. Hebt u er nog?’. Ik was gehaast, maar goed: ‘Oké, hier heb je ’n peuk en zoek het verder maar uit’.

Bijna thuis, zie ik een blauw mannetje aan de kant van de weg staan dat me gebaart te stoppen. Het moet niet gekker worden dacht ik en ik was echt pissig. Ik stop, stap uit, loop naar hem toe en roep, nee, schreeuw: ‘Zo blauwe homo, van wat voor k*tplaneet kom jij en wat wil je van me, nou?’. Zegt dat blauwe mannetje: ‘Alleen maar uw rij- en kentekenbewijs graag’.

Sinds vorige week heb ik weer een Nederlands rijbewijs, na ruim dertig jaar. Ik heb er mijn Duitse Fahrschein voor moeten inleveren. Dat kreeg ik begin ’90 in Bonn, toen ik er mijn correspondentschap begon. Ik had er tot m’n dood mee kunnen blijven rijden want het was ‘unbefristed’, onbeperkt geldig, zonder vervaldatum. Maar bij definitieve terugkeer in Nederland moet je na een jaar een Nederlands rijbewijs aanvragen. Ik heb nu alle benodigde vaderlandse identiteitskaartjes. Ik ben voor honderd procent gerepatrieerd en weer ‘thuis’. Maar af en toe knaagt het heimwee…

Boeff, grappige teksten op het internet:

If een birdie in the skaai

drop a poopy in ju aai

Don’t ju worri, don’t ju kraai

Be very happi

dat elephants don’t flaai

Basta. Zo meteen een lichte brunch; smakelijk en calorierijk. Dat mag toch?, op zondag. Al krijg ik meteen een vaag schuldgevoel als ik denk aan een rijmpje van John O’Mill (pseudoniem voor de Bredase leraar Engels Jan van der Meulen) :

Boter aan de galg

zei tante Tine

en gaf haar kinders

margarine

Jammer dan voor tante Tine, want ik zet vastberaden de roomboter op tafel. En één Luikse wafel: omdat je alles mag, kunt en moet delen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *