God wat ben je veranderd (vervolg)

 

In het eerste deel bouwt de auteur aan een antropologisch vloertje. “Rondkijken in het leven”, noemt hij dat. Het leven is wonderlijk, vreemd soms, het went eigenlijk nooit. In tien grondervaringen tekent hij dat leven dat zich toont als onzeker, chaotisch, maar waarin we toch ook een ziel ontdekken, troost, vrijheid, etc. In dat wonderlijke leven vindt het geloof zijn basis. In deel 2 wordt dat nader beschouwd: “We kunnen het moeilijk nalaten om God te verbeelden”, heet het daar. Maar hoe gaan we met die godsbeelden om? Daarover gaat het in deel 3. En passant geeft Schumacher zijn kijk op kerk, feesten als Kerstmis en Pasen, op tijden als advent en vasten en op de figuur van Maria. In deel 4 volgt de toepassing in het alledaagse leven: kan het leven een milde glans krijgen wanneer je er met een gezond en bijdetijds godsbeeld doorheen fietst? Geloven is niet dingen aannemen die je niet ziet (maar waarvan de kerkleiding toch weet hoe het zit). Evenmin is geloof een kwestie van opgelegde denkbeelden en plichten. Geloven is eerder een houding, een manier van kijken. Het gaat om een houding die medebepalend is bij álles wat je doet, van je bed opmaken, tot kinderen opvoeden of omgaan met schuldgevoelens.

Nabijheid

Hoe moeten we Schumachers vertaal-onderneming waarderen? Ik noem een kracht en een zwakte. De kracht van het boek zit hem in de nabijheid. De auteur is nabij aan de lezer, aan het moderne leven en aan de traditie die hij met andere ogen wil bezien. Peter Nissen nogmaals: “De teksten van Huub Schumacher, in dit boek maar ook elders, worden gevoed door zijn eigen rijke pastorale en catechetische ervaringen. Dat voorkomt dat het dode taal wordt of abstracte bespiegeling. De geloofstaal van Huub Schumacher staat midden in het leven.” Schumacher biedt tal van frisse en nieuwe manieren om tegen het geloof aan te kijken.

Dubbelzinnigheid

De zwakte zit hem in een bepaalde dubbelzinnigheid waarmee hij uiteindelijk over God spreekt. Zeker, de traditionele geloofsverkondigers gingen en gaan wel erg familiair met God om. Ze hebben hem als het ware in hun broekzak, weten hem bijna uit te tekenen. Vlakke en al te letterlijke voorstellingen zijn het resultaat. Maar van de weeromstuit blijft Schumacher wat aarzelend en dubbelzinnig waar het de realiteitswaarde van God betreft. De vraag is niet te ontwijken: is God reëel of fictie, werkelijkheid of verbeelding? “Beide”,  zal Schumacher wellicht antwoorden, maar toch lijkt hij ook wat heen en weer te zwenken tussen die beide opties en komt de verbeeldingkant wel erg pregnant op de voorgrond te staan.

Zo neemt hij zijn toevlucht tot een spreken over godsbeelden in plaats van over God. Wie of wat God is, geen sterveling kan het weten. We komen niet verder dan beelden van God, meent Schumacher. In navolging van de theoloog Kuitert, zegt hij: God is van verbeelding. En die beelden zijn van ‘tussen de oren’, die produceren wij zelf. Ook citeert hij de theologisch hoogst problematische uitspraak van Kuitert dat het de mens zelf is die zin verleent “aan wat uit zichzelf geen zin meebrengt en zo een wereld van betekenis aan de chaos weet te ontwringen”. Het resultaat laat zich samenvatten met nog een fameuze Kuitertuitspraak: “Eerst is er de mens, dan zijn er goden en daarna God. Niet andersom!”.

Troost

Zwaait de pendelbeweging tussen verbeelding en werkelijkheid hier niet te ver door naar de verbeeldingkant? Wordt hier niet de mens aangewezen als de uiteindelijke Urheber van zin? De vraag is of we ons zo niet in de cirkels van onze eigen verbeelding verstrikken. Kan een zin die wij zelf produceren ons wel als zinvol bevredigen? Kunnen wij getroost worden door een troost die wij (als mensheid) uiteindelijk zelf produceren?

Misschien is er geen andere troost. Die positie kun je innemen. Kuitert doet dat. En de moderne cultuur volgt hem grosso modo daarin. Zover gaat Schumacher niet. Met name op plaatsen waar hij denkt in de lijn van een theoloog als Paul Tillich of waar hij het spoor van de procestheologie volgt, treden andere voorstellingen op de voorgrond. Daar heet God de Eeuwige, de dragende grond van ons bestaan. Daar is hij de diepste grond van onszelf en de gehele kosmos. Daar is hij het Mysterie dat ons verre overstijgt en ons, voor ons uitgaand, wenkt en lokt tot steeds verdere vormen van heelwording en harmonie. In de grondervaring en -stemming die wij al levende opdoen, kan zich gaandeweg iets aftekenen: een houvast, een vreemd soort zekerheid waarmee je het durft te wagen, zegt Schumacher. Dat klinkt voorzichtig. Maar toch wordt hier wel degelijk iets gezegd, namelijk dat er in het leven iets zit dat op ons afkomt. Iets dat onze ‘ene werkelijkheid’ toch weer opent naar een meeromvattende realiteit.

Manier van zeggen?

Je kunt je afvragen of de niet zo intellectueel ingestelde gelovig zich bekommert om fundamentele kwesties als de kenbaarheid en werkelijkheidswaarde van God. Het gaat inderdaad om ingewikkelde denkexercities. En zeker: de vraag naar het bestaan van God zal niet de eerste, zekere niet de enige en misschien zelfs niet de belangrijkste vraag zijn die een hedendaagse zinzoeker zich stelt. Maar met name een generatie gelovigen die soms het gevoel heeft dat zij in haar geloofsopvoeding al te veel voor waar heeft moeten slikken, zal zich niet makkelijk tevreden laten stellen. Zij willen weten: slaat de geloofstaal ook ergens op? Is het echt, of maar een manier van zeggen? Ook de eenvoudige gelovige voelt aan dat een God die niet aan ons vooraf gaat maar resultaat is van onze verbeelding, dat zo’n God ons uiteindelijk niet zal redden. Wat theologisch wringt, zal uiteindelijk ook pastoraal gaan schuren.

 

Huub Schumacher, “God wat ben je veranderd… ! Verleidelijke doorkijkjes op geloven”, Berne media, 167 blz., € 17,50.