Vaticanum II en de Ignatiaanse manier van doen

vervolg

Barmhartige taal

O’Malley stelt de vraag in welk opzicht Vaticanum II nieuw is. Een antwoord vindt hij in de stijl van het concilie. Vroegere concilies vaardigden richtlijnen uit, oordeelden over conflicten en veroordeelden wie ‘verkeerd’ geloofden. Volgens O’Malley hanteert Vaticanum II de stijl van de lofrede, van het compliment, een taal die de ander insluit in plaats van uitsluit. Vaticanum II wilde eerder barmhartig dan gestreng zijn. Nederigheid en dienstbaarheid krijgen voorkeur boven autoriteit en gezag.

De modus procedendi is geen vastliggende tabel, maar een open bron

Christoph Theobald concentreert zich in zijn visie op Vaticanum II op de regel om pastoraat en doctrine niet te scheiden. Hij vult zo de analyse van O’Malley aan. Hij introduceert in dit verband de term ‘pastoraliteit’. Het gaat daarbij om een bepaalde aanpak, een way of proceeding: allereerst luisteren naar Gods Woord, daarnaast openheid voor hen tot wie men zich richt. In beide vormen van openheid, aldus Theobald, is er sprake van een ontmoeting met alteriteit: de andersheid van God en die van de ander. Pastoraliteit is dus geen toepassing van een tevoren bepaald doctrinair stelsel, maar een bepaalde aanpak, een modus procedendi.

Gedragspatroon

Mijn veronderstelling is nu dat een bepaalde betekenis van de ignatiaanse ‘manier van doen’ inspirerend doorwerkt in de visies van O’Malley en Theobald op Vaticanum II. Het thema van ‘onze manier van doen’ is in de jaren 1979-1981 door pater Arrupe, de 28ste generale overste van de Sociëteit van Jezus, opnieuw onder de aandacht gebracht. Zijn toespraken staan in het kader van de opdracht van Vaticanum II om het religieuze leven te vernieuwen en aan te passen aan de veranderde tijd.

De ‘manier van doen’ is dan de geleefde gestalte van de jezuïtische identiteit. Zij spiegelt zich aan voorbeelden, vooral dat van Ignatius, en zal zich ook steeds aanpassen aan de omstandigheden. Als invulling van de ignatiaanse ‘manier van doen’ lette Arrupe vooral op houding, waarden en gedragspatronen. De modus procedendi is geen vastliggende tabel, maar een open bron. Interpretatie van de tekenen van de tijd speelt een sleutelrol bij de invulling ervan.

Afstemming

Inhoudelijk gaat het in de ignatiaanse ‘manier van doen’ als werkwijze om aanpassing, of liever nog om afstemming. Men mag haar daarom een accommodatiepraktijk noemen. Jerónimo Nadal, naaste medewerker van Ignatius, vatte de ignatiaanse ‘manier van doen’ treffend samen als spiritucorde,practice: het is een handelen ‘in de Geest’, gevoelig voor Gods aanwezigheid en genade, ‘van harte’, gericht op diepere gevoelslagen, en praktisch-pastoraal gericht op het helpen van anderen.

Ignatius overwon de scheiding tussen aards en hemels, natuur en bovennatuur

Met een eigen stijl geeft Vaticanum II te kennen wat voor instelling de kerk moet zijn. De keuze van die stijl, zegt O’Malley, is een identiteitskeuze: een verschuiving in waarden en prioriteiten, niet uit strategische overwegingen, maar uit innerlijke overtuiging. Het vocabularium is niet zomaar een ‘woordenschat’, maar een ‘waardenschat’: de ander insluiten en afstand verkleinen. Zij getuigen van een positieve instelling ten opzichte van de wereld en de ander.

Inzicht

Bij Theobald werkt de ignatiaanse ‘manier van doen’ door in de tweevoudige luisterhouding die pastoraliteit kenmerkt: een luisteren naar de wereld, de samenleving, de ander, en een luisteren naar Gods openbaring in Christus en de Schrift. In de eerste vorm van luisteren is de ignatiaanse accommodatiepraktijk te herkennen. De tweede vorm van luisteren verwijst naar de meditatiepraktijk van de Geestelijke Oefeningen waarin passages uit de Schrift en de verbeelding ervan het vertrekpunt zijn van een bezinning om helder te krijgen wat zich afspeelt tussen God en een mens.

Beide vormen van luisteren getuigen van een optimistisch mens- en wereldbeeld. De achtergrond ervan is te vinden in de verlichtingservaring van Ignatius aan de oever van de Cardoner in 1522. Hij kreeg toen “inzicht in veel dingen” en verwierf “veel kennis, zowel op het terrein van het geestelijke, als inzake geloof en wetenschap”. Dat Ignatius tegelijkertijd op spiritueel gebied en op het terrein van de wetenschappen tot kennis en inzicht kwam, getuigt ervan dat hij het goddelijke en het menselijke in één blik wist te vangen. Het aardse en hemelse, natuur en bovennatuur waren voor hem geen gescheiden werkelijkheden. Die scheiding was in zijn tijd door het nominalisme opgeroepen. Ignatius overwon deze scheiding: niet in theorie, maar in zijn manier van leven. Hij hield dit inzicht en deze levenswijze niet voor zichzelf, maar maakte anderen er deelgenoot van. ‘God zoeken en vinden in alles’: zo zal de ignatiaanse traditie dit inzicht omarmen.