“Drie kippen en je bent boer”

Zondagmijmering |

‘Er zijn veel idioten op deze wereld. Ik sluit niet uit dat ik er één van ben’. Ik zou het zelf  gezegd kunnen hebben, maar het is een citaat van de schrijfster Maartje Wortel in De Standaard van een paar weken geleden. De variant waar ik dan meteen aan denk is: iedereen is gek, behalve ik. Of, zoals een trotse moeder zei toen ze haar (telganger)zoon in een defilé zag meelopen: ‘Iedereen loopt uit de pas behalve onze Harrie’.

Er wordt volop gekoerst. Geen rondjes rond de kerk, maar echte klassiekers. Alle grote wielerronden worden alsnog verreden: Tour, Giro, Vuelta. Dat soort wielerwedstrijden heeft altijd tot de verbeelding gesproken van jongens die na afloop van televisie-uitzendingen hun alledaagse fietsen uit het schuurtje haalden om met elkaar wedstrijdjes te rijden. Dromend van een wielercarrière met louter lauwertakken.

Ook de dichter Frans Babylon (1924-1968) schreef er een ‘Jeugdherinnering’ over:

Na de wielerwedstrijd
op de mulle zandbaan
slenterde ik huiswaarts
door de zomervelden
de stank van massageolie
vermengd met stof en zweet
op de bodies van de renners
zat nog in mijn neus
vreemd: ik ontdekte
voor het eerst de spermageur
van haast gerijpte rogge
in de avondzon
thuis nam ik hanig
van trots mijn fiets
en sprintte uiterst soepel
het dorp door naar mijn lief.

Frans Babylon heette van huis uit Frans Obers. Hij was de oudste van een gezin met dertien kinderen. Geboren in Deurne, waar een straat naar hem vernoemd is. Babylon was een bohémien, wat vaak een romantische aanduiding is voor een onrustig mens. Allesbehalve honkvast, jong gestorven. Zelfdoding door verdrinking, net als zijn vader en een van zijn broers. Tragiek alom.

Grote gezinnen zijn, of lijken althans uit de tijd. Ik ben opgegroeid in een tijd dat grote gezinnen niks bijzonders waren. Ze waren een hecht bestanddeel van het Rijke Roomse Leven. De kerk had er baat bij, want er was in die grote gezinnen altijd wel één van de jongens die priester wilde (of moest…) worden, en een of meer dochters die – al dan niet con amore – voor het klooster kozen, of de missie.

De Bossche bisschop Bekkers was de eerste die – in de jaren zestig – zijn gelovigen er openlijk op durfde wijzen dat ze in het huwelijk hun gezonde verstand mochten gebruiken; gewetensvrijheid. Prompt kwamen de verhalen los van moeders die vertelden over hun leven en vaak wat verbitterd zeiden dat ze zich door de kerk misleid hadden gevoeld. Het baas in eigen buik was nog niet aan de orde, en zeker niet in kleinere (dorps)gemeenschappen waar de sociale controle groot was.

Maar in al die verhalen staat het moedergeluk centraal. Wat ik onlangs ook las in IKJE. Dat is een mini-rubriekje op zaterdag in de NRC. Daarin mogen lezers in een handvol regels vertellen wat ze voor bijzonders, opmerkelijks, verrassends hebben meegemaakt. Een lezeres vertelde dat ze een kort gesprekje had gehad met een wat oudere patiënte op de poli gynaecologie. Die vrouw vertelde dat ze de jongste was in een gezin van veertien kinderen: ‘Tja, in die tijd was er nog geen pil, hè?’. Ze had eens aan haar moeder gevraagd of het wel de bedoeling was geweest dat zij er als veertiende nog bij zou komen. Waarop haar moeder had geantwoord: ‘Lieve schat, ik heb er dertien keer over gedaan om jou te mogen krijgen’.  

Jan Naaijkens – geboren, getogen en honderd jaar oud onlangs gestorven in Hilvarenbeek – kwam ook uit een groot gezin. Op zijn beurt had ’ie óók twaalf kinderen; die hij trots ‘mijn twaalf apostelen’ noemde. Hun huis heette De Rommelpot. Als Jan ’s zondags met de kinderen de kerk van Hilvarenbeek binnen stapte was moeder de vrouw er meestal niet bij. Die bleef thuis, ‘want da’s mijn enige vrije uur in de week’.  

Jan Naaijkens (1919-2019) was (hoofd)onderwijzer in Hilvarenbeek maar daarnaast een veelzijdig creatieve, culturele duizendpoot: oprichter, hart en ziel van de Groot Kempische Cultuurdagen; (toneel)schrijver, regisseur, organisator van massa-evenementen en optochten en verteller, zoals in zijn veelbeluisterde Brabants Halfuur dat jarenlang op de KRO te horen was.  

Als ik, waar dan ook, een boekwinkel binnen loop kijk ik altijd naar de kookboeken. Niet omdat ik iets speciaals zoek, maar je kunt nooit weten. Het is net als het slenteren over een ‘bric-a-bracmarkt’ wat (tussen haakjes) toch veel chiquer klinkt dan rommelmarkt. Je hebt niks nodig, je zoekt niks voor een verzameling die je toch niet hebt, maar je weet maar nooit of je een vroege Van Gogh vindt.

Er is een hausse in kookboeken die als uitgangspunt hebben: niks duurzamer en lekkerder dan groenten en fruit recht van het land, of uit eigen tuin. Zèlf groenten en fruit telen, en als het even kan er ook nog een varken, een geit en een hoop kippen op na houden. Dat was vroeger bittere noodzaak, vandaag de dag is het een plezante vrijetijdsbesteding. Een van de nieuwkomers in het rijk van receptenschrijvers is Alma Huisken die ‘Het groene kippenboek’ schreef. Zij ervaart eigen voedsel telen als een schat, of ‘zoals een Groninger keuterboer ooit in de herfst tegen zijn dochter zei: ‘Het varken is geslacht, de bonen zijn ingemaakt, de zuurkool zit in het vat. We hebben te eten, we zijn rijk’.

‘Neem drie kippen en je bent boer’, zegt Alma Huisken, aanmoedigend. Te laat. Ik heb geen tuin meer en op ons appartementterras wordt het met drie kippen dringen. Van onze vrije uitloop is dan geen sprake meer…

Frans Wijnands

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *