Een zeepaard zonder zadel…

Lente! gisteren begonnen.
Een merel…

Er is iets in de zang van een merel
het is voorjaar, je wordt wakker
je ligt te denken in de nacht
het raam staat open – er is iets
waarvan de vogel zingt
en je denkt aan wat je moet opgeven
er is iets in je dat leeg is en het stroomt vol
met het zingen van die merel

Zo ervoer de dichter Rutger Kopland (1934–2012) eens het begin van de lente.

Kees Fens (1929-2008) schreef in 2007 het Boekenweekgeschenk, getiteld ‘Op weg naar het schavot’. Fens was literatuurcriticus, essayist en letterkundige; hoogleraar moderne Nederlandse letteren aan de Universiteit van Nijmegen. Hij gebruikte de humor als rode draad voor zijn boekje waarvan het ‘Nawoord’ het overdenken waard is:

‘Wie zich een beetje met humor bezighoudt (dat is op zichzelf al humoristisch, alsof het om een kantoorbaan gaat), gaat tenslotte alles, het hele bestaan, belachelijk vinden. Dat is mij overkomen. En ik dacht aan die grote mens die zich op zekere dag letterlijk dood lacht. Hij heeft de ware aard van het bestaan doorzien. Een indrukwekkend niets en een heelal van illusies. Hij kon niet meer ophouden met lachen. Hij stierf aan zijn inzicht. En zijn unieke gevoel voor humor. Dat de eerste lacher nog moet doodvallen, bewijst hoe ondoorgrondelijk het bestel van de wereld is’. 

Fens vertelt dat hij erg heeft moeten lachen om een rijm in de Katholieke Illustratie, een braaf gezinsblad dat vrijwel uitsluitend in katholieke gezinnen werd gelezen. Keesje Fens was zeven toen hij de eerste vier regels van een lang gedicht las (en onthield);

‘Kinderen’, sprak vader Krooten
op zondag tot zijn huisgenoten,
‘Ik ben reuze in mijn sas
omdat de snert zo lekker was’. 

Simon Carmiggelt en Wim Kan hebben zijn gevoel voor humor beïnvloed. Maar ook anderen, zoals Daan Zonderland. Die heette eigenlijk Daan van der Vat (1909-1977). Hij studeerde Engelse taal en letterkunde en doceerde jarenlang in dat vak. Van 1945 tot 1967 was hij correspondent in Londen voor De Tijd. Hij was een begenadigd rijmelaar. Fens citeert in zijn Boekenweekgeschenk een limerick van hem:

Er zwom een garnaal door het Kattegat
hij was op weg naar Zweden.
Daar was door een droef ongeval
zijn tante overleden.
Zij was een echte barones 
in de garnaalse adel.
Zij was gevallen van haar paard:
een zeepaard zonder zadel.
Daarom was haar bedroefde neef
op weg naar ’t verre Zweden.
Ach, niemand weet hoeveel er door
garnalen wordt geleden. 

Zonderland stak in zijn Londense jaren (en ook daarna) beschaafd de draak met de Britten en hun vele eigenaardigheden en gewoontes en schreef daar een paar kostelijke boekjes over vol.

Nòg eentje. We hebben immers tijd. Het is zondag, lente en we hoeven ons hoofd niet te breken over welke coalitie we gaan krijgen. Onversneden links is uit de gratie, uit de tijd? Het is dat rechts nogal versnipperd is anders was het een bedreigend blok geworden. We leven in een wonderlijk land en zijn op de wereldranglijst nog steeds op vier na het gelukkigste volkje op aarde… 

Maar nu nogmaals Zonderland:

Er woonde in Jemeppe,
een plaatsje dicht bij Luik,
een graaf die Vlaams en Frans sprak
en bovendien nog buik.
En met zijn knechten sprak hij Vlaams
met Frans er tussendoor.
Doch buik sprak hij uitsluitend
in zijn studeervertrek,
als hij behoefte voelde
aan een intiem gesprek…

Nee, natuurlijk is het nog geen echt lenteweer, laat staan terrassenweer. Dat is het maar zelden op die eerste officiële kalender(lente)dag. Maar we stappen wel degelijk een nieuw seizoen in. En daar past een bijpassende copla bij. Dat is een Spaanse dichtvorm; volks en ‘ondeugend’. De dichter Hendrik de Vries (1896-1989) heeft er talloze vertaald, zoals deze:

De leeuwerik mag mooi tierelieren
de nachtegaal prachtig slaan
maar ’t gezang van de fles is nog fijner
als de kurk er wordt af gedaan

Proost!, op de lente

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *