‘Ik weet het niet’

We zijn toe aan nieuwe begrippen, de mensen beginnen te begrijpen wat we bespreken!

Zouden er gastarbeiders mee hebben gewerkt aan de bouw van de toren van Babel? Ik vroeg het me af toen ik de afgelopen dagen las dat veel ‘kleine’ talen rap verdwijnen. Talen die  rondom de wereld door kleine bevolkingsgroepen nog worden gesproken. Of dialecten in eenzelfde taal. Zoals in ons kleine taalgebiedje . Van mensen die ‘gewoon’, of algemeen beschaafd Nederlands spreken, kun je horen waar ze vandaan komen: je haalt er de geboren noorderlingen, de Limburgers en Brabanders en de Twentenaren moeiteloos uit. 

De verscheidenheid aan talen en dialecten is wereldwijd nog steeds enorm, al worden ze meer en meer overspoeld door een paar wereldtalen. In het verre, verre verleden was er klaarblijkelijk maar één taal. Zo begint althans hoofdstuk 11 van het Bijbelboek Genesis: ‘Alle mensen op aarde spraken eenzelfde taal en gebruikten dezelfde woorden’. Dat was in den beginne…

Bij de bouw van die ambitieuze toren bij de stad Babel (ergens in Mesopotamië) is het faliekant mis gelopen. Die toren moest tot (bijna…) in de hemel reiken en dat vond God kennelijk te gek voor woorden. Dus strafte hij die hovaardigheid af door een acute spraakchaos; de Babylonische spraakverwarring. Niemand sprak nog dezelfde taal, niemand die de ander verstond. Veeltaligheid werd de norm en het is vandaag de dag, zoveel eeuwen later, nog steeds zo. Dus is het een voordeel als je meer dan één taal spreekt. Dat wist ook keizer Karel V al: ‘Ik spreek Spaans tegen God, Italiaans tegen de vrouwen, Frans tegen de mannen en Duits tegen mijn paard’. 

Laten we blij zijn met zoveel mogelijk verschillende talen; je moerstaal is immers onderdeel van je identiteit. Je moet er toch niet aan denken dat we met z’n allen maar één en dezelfde taal zouden spreken: van Bombay tot Boston, van Moskou tot Marrakesh, van Rio tot Riga en van Peking tot Purmerend.   

Spraakverwarring bestaat nog steeds; letterlijk en figuurlijk, in welke taal dan ook. Mensen spreken de waarheid of niet, spreken met dubbele tong en praten door elkaar heen zonder naar elkaar te luisteren. Of kunnen letters en (keel)klanken van andere talen niet of moeilijk uitspreken. Je kent die voorbeelden wel: de Vlamingen hebben moeite met onze harde g , de Duitsers met onze sch , denk maar aan het wachtwoord ‘Scheveningen’ in WOII, de Italianen struikelen over onze samenvoegingen zoals de oe, de au en de ou , gewend als ze zijn om klinkers hoorbaar apart van elkaar uit te spreken. En Chinezen hebben last met onze r. Dat heb ik zelf gemerkt toen ik in ’n buitenlandse persclub eens aan ’n Chinese collega vroeg:

‘Do you have elections?’

‘Yes, evely molning’…

Ik prijs me gelukkig dat ik bijna m’n hele leven (tot nu toe…) bezig ben geweest met taal, met talen. En met schrijven. Al is dat in feite een eenzame bezigheid. Fietsen, wandelen, zwemmen, eten, vrijen, enfin te veel om op te noemen, kun je samen of met meerderen doen. Maar samen schrijven is lastig. Al zijn er uitzonderingen van mensen die samen een roman schrijven, aan een proefschrift werken of een reisgids samenstellen. 

Ik schrijf het liefste in m’n eentje; wèl staat er altijd muziek op. Ik ben door de jaren heen gewend geraakt om te schrijven in de meest lawaaiige omgevingen. Stiltekamers op redacties, dat was niks voor mij. Bovendien ben ik van het type journalist dat geleerd heeft om meerdere dingen tegelijk te kunnen doen:

– lezen en luisteren

– luisteren en schrijven

– kijken en schrijven

– drinken en nuchter blijven

– dronken worden;  van het schrijven…

Waar schrijf je over? Over alles en nog wat? Voor ontelbare gebruikers van sociale media is dat kennelijk geen probleem. Het is onthutsend hoeveel gratuite meningen daarop verschijnen. Het is een zegen voor de serieuze journalistiek dat er meer een meer (deel)specialismes bij zijn gekomen. De journalistieke duizendpoot is een uitstervend ras. De oud-hoofdredacteur van de NRC, André Spoor zei jaren geleden al: ‘Ik vind elke journalist een idioot die niet heel bescheiden is en die niet steeds beseft dat hij over dingen schrijft waarvan hij eigenlijk 90% te weinig van weet’.  

Als je wel eens twijfelt waar je over zult schrijven kun je het natuurlijk aan iemand vragen. Maar of dat helpt? Voor de dichter Martinus Nijhoff (1894-1953) kennelijk niet, zoals blijkt uit zijn gedicht ‘Impasse’ :

Wij stonden in de keuken, zij en ik.
Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.
Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag
wachtte ik het onbewaakte ogenblik.
Maar nu, haar bezig ziend met haar bedrijf,
en de kans hebbend die ik hebben wou
dat zij onvoorbereid antwoorden zou,
vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf? 
Juist vangt de fluitketel te fluiten aan,
haar hullend in een wolk die opwaarts schiet
naar de glycine door het tuimelraam.
Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
druppelend water op de koffie giet
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.

Met andere woorden: zoek het maar uit. Doe ik.

beeld: © https://i.pinimg.com/

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *