Ik ben de blauwbilgorgel

Het leven zit vol raadsels. Kinderen zijn er dol op:
In je slaapkamer staat een ladenkastje.
In de bovenste la liggen een heleboel losse sokken; zwarte en rode, kris-kras door elkaar.
Als je ‘s morgens in het pikkedonker – en zonder het licht aan te doen – een passend setje
sokken uit die la moet halen hoeveel moet je er dan pakken om er zeker twee van dezelfde
kleur te hebben?
Nou?
Nee, geen vier, of meer. Drie is genoeg…


Ik hoorde ’n kind eens zeggen dat ze het liefste sprookjes leest die echt gebeurd zijn…
Gezegend zijn de vertellers, de schrijvers, de acteurs en de dichters die kinderen laten
griezelen, dromen, fantaseren en lachen.
De schrijver/dichter C. Buddingh’ (1918-1985) kun je niet bepaald een schrijver van
kinderliteratuur noemen, maar zijn nonsens-gorgelrijmen vinden ook kinderen leuk;
holderdebolder, leve de kolder:

Ik ben de blauwbilgorgel,
mijn vader was een porgel,
mijn moeder was een porulan,
daar komen vreemde kinderen van.
Raban! Raban! Raban!
Ik ben de blauwbilgorgel,
ik lust alleen maar porgel.
Behalve als de nachtuil krijst
dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst! Rabijst! Rabijst!
Ik ben de blauwbilgorgel.
Als ik niet wok of worgel
dan lig ik languit in de zon
en knoester met mijn knezidon.
Rabon! Rabon! Rabon!
Ik ben de blauwbilgorgel,
eens sterf ik aan de gorgel
en schrimpel als een kriks ineen
en word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen! Ga heen! Ga heen!

Klinkklare nonsens. Maar als je de blauwbilgorgel een beetje kent, dan is de rest van de tekst
vanzelfsprekend en heel begrijpelijk…

In de zoveelste wisselvallige lenteweek zaten we met twee bevriende echtparen op een terras
aan de IJssel, in Doesburg. Zet mij aan ’n rivier en ik heb het naar m’n zin. Dan wisselen herinneringen en dromen elkaar af.
Terwijl ik de reisgenoten opgewekt hoorde praten dwaalden m’n gedachten even af.
Naar de rivieren die waterige draden door mijn, ons leven trokken: de Dommel, de Tiber, de
Maas, de Moldau, de Rijn, de Leie. Dat heb je met al die internationale verhuizingen.
Nooit spijt van gehad. En ik denk nog altijd dankbaar terug aan het advies van een
hoogbejaarde tante die me op het hart drukte: ‘Je bent nooit te oud om te verhuizen’.
Terwijl het lieve mens haar hele leven in hetzelfde dorp woonde.
De IJssel ken ik vanaf de bruggen er over heen, vanaf terrasjes onder meer in Deventer en de
veerpont naar het mini-dorp Bronkhorst.
Waarom klinkt de ene riviernaam poëtischer dan de andere? IJssel klinkt zangeriger, warmer
zelfs dan Waal.
Waarom wonen mensen kennelijk aan de ‘verkeerde kant’ van ’n rivier? En wat is de
verkeerde oever?
Boeda en Pest zijn twee verschillende delen van de stad aan weerskanten van dezelfde rivier;
net als Wijck en de rest van Maastricht, of de linker- en rechteroever van de Seine in Parijs.
Voorbeelden te over.
Maar zelfs de mooiste bruggen overbruggen de (voor)oordelen tussen de oeverbewoners niet
helemaal.
In Doesburg hebben ze daar geen last van: het Hanzestadje ligt op de ene oever van de IJssel,
aan de overkant liggen alleen maar uiterwaarden en weilanden.
Heerlijk moet dat zijn: geen last van overburen…

beeld: youtube.nl

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *