Wij thuis in God en God thuis in ons
vertaling door Erik Borgman
We komen naar deze synode met tegengestelde verwachtingen. Maar dit hoeft geen onoverkomelijk obstakel te zijn. We zijn verenigd in de hoop van de eucharistie, een hoop die alles waar we naar verlangen omarmt en overstijgt.
Maar er is nog een andere bron van spanning. Onze opvattingen over de Kerk als ons huis botsen soms. Elk levend wezen heeft een huis nodig, een thuis om tot bloei te komen. Vissen hebben water nodig en vogels een nest. Zonder een thuis kunnen we niet leven.
Verschillende culturen hebben verschillende opvattingen over wat thuis betekent. Het Instrumentum Laboris voor deze Synode vertelt ons dat Azië het beeld voorstelde van een persoon die zijn of haar schoenen uittrekt om over de drempel te stappen als teken van de nederigheid waarmee we ons voorbereiden om God en onze naaste te ontmoeten. Oceanië stelde het beeld voor van een boot en Afrika het beeld voor van de Kerk als de familie van God die in staat is al haar leden in al hun verscheidenheid toe te laten en welkom te heten (B 1.2).
Maar al deze beelden laten zien dat we ergens moeten zijn waar we zowel geaccepteerd als uitgedaagd worden. Thuis worden we bevestigd zoals we zijn en uitgenodigd om meer te zijn. Thuis is waar we gekend, geliefd en veilig zijn, maar ook uitgedaagd worden om het avontuur aan te gaan van het geloof.
We moeten de kerk vernieuwen als ons gemeenschappelijke thuis als we willen spreken tot een wereld die lijdt onder een crisis van dakloosheid. We verbruiken ons kleine planetaire thuis. Er zijn meer dan 350 miljoen migranten op de vlucht voor oorlog en geweld. Duizenden sterven terwijl ze de zee oversteken op zoek naar een thuis. Niemand van ons kan zich helemaal thuis voelen als zij dat niet zijn. Zelfs in rijke landen slapen miljoenen op straat. Jonge mensen kunnen zich vaak geen huis veroorloven. Overal heerst een verschrikkelijke geestelijke dakloosheid. Acuut individualisme, het uiteenvallen van het gezin, steeds grotere ongelijkheden betekenen dat we worden geteisterd door een tsunami van eenzaamheid. Zelfmoorden nemen toe omdat je zonder een thuis, fysiek en spiritueel, niet kunt leven. Liefhebben betekent thuiskomen bij iemand.
1. Dus wat leert de scène van de Gedaanteverandering ons over ons thuis, zowel in de Kerk als in onze ontheemde wereld? Jezus nodigt zijn beste vrienden uit om samen met hem van dit intieme moment te genieten. Zij zullen ook bij hem zijn in de Hof van Getsemane. Het is de binnenste kring van degenen bij wie Jezus het meest thuis is. Op de berg geeft hij hen een visioen van zijn heerlijkheid. Petrus wil zich aan dit moment vastklampen. ‘ “Rabbi, het is goed voor ons om hier te zijn; laten we drie woningen maken, één voor u, één voor Mozes en één voor Elia.”‘. Hij heeft zijn doel bereikt en wil dat dit intieme moment voortduurt. Maar ze horen de stem van de Vader. ‘Luister naar hem!’ Ze moeten de berg af en naar Jeruzalem gaan, niet wetend wat hen te wachten staat. Ze zullen worden verspreid en naar de uiteinden van de aarde worden gestuurd te getuigen van ons uiteindelijke thuis, het Koninkrijk. We zien hier dus twee opvattingen van thuis: de binnenste cirkel die thuis is bij Jezus op de berg en de oproep binnen te gaan in ons uiteindelijke thuis, het Koninkrijk waar iedereen bij zal horen.
Vandaag de dag worden wij verscheurd door vergelijkbare verschillen in opvattingen over de kerk als thuis. Voor sommigen wordt ze gedefinieerd door haar oude tradities en devoties, haar eërfde structuren en taal, de Kerk waarmee we zijn opgegroeid en waar we van houden.
Het geeft ons een duidelijke christelijke identiteit. Voor anderen verschijnt de huidige Kerk niet als een veilig thuis. Ze wordt ervaren als exclusief, als veel mensen marginaliserend: vrouwen: gescheiden en hertrouwde mensen. Voor sommigen is ze te westers, te eurocentrisch. De Instrumentum Laboris noemt ook homo’s en mensen in polygame huwelijken. Zij verlangen naar een vernieuwde Kerk waarin zij zich volledig thuis voelen en erkend, bevestigd en veilig. Door sommigen wordt het idee van een universeel welkom, waarin iedereen wordt geaccepteerd ongeacht wie hij of zij is, ervaren als destructief voor de identiteit van de kerk. Zoals in een negentiende-eeuws Engels liedje: If everybody is somebody, then nobody is anybody (als iedereen iemand kan zijn, dan stelt niemand nog iets voor) [1]. Zij geloven dat identiteit om grenzen vraagt. Voor anderen is het echter juist de kern van de identiteit van de Kerk om open te zijn. Paus Franciscus heeft gezegd: ‘De Kerk wordt opgeroepen om het huis van de Vader te zijn, met deuren die altijd wijd openstaan … waar plaats is voor iedereen, met al zijn problemen en om zich te bewegen in de richting van degenen die de behoefte voelen hun geloofsweg weer op te nemen.'[ 2]
Deze spanning is altijd de kern geweest van ons geloof, sinds Abraham Ur verliet. Het Oude Testament houdt twee dingen in een voortdurende spanning. Enerzijds het idee van uitverkiezing, Gods uitverkoren volk, het volk bij wie God woont. Dit is een identiteit die gekoesterd wordt. Maar anderzijds is er ook universalisme, openheid naar alle volken, een identiteit die nog ontdekt moet worden. De christelijke identiteit is zowel bekend als onbekend, gegeven en te zoeken. Johannes zegt: “Geliefden, nu al zijn we kinderen van God; wat we zullen zijn is nog niet geopenbaard. Wel weten we dat wanneer hhet geopenbaard wordt, wij op hem lijken, want we zullen Hem zien zoals Hij is’ (1 Johannes 3,1-2). We weten wie we zijn en toch weten we niet wie we zullen zijn. Voor sommigen van ons is de christelijke identiteit bovenal gegeven, de Kerk die we kennen en liefhebben. Voor anderen is de christelijke identiteit altijd voorlopig en ligt ze in het verschiet terwijl we op weg zijn naar het Koninkrijk waarin alle muren zullen vallen. Beide zijn nodig! Als we alleen benadrukken dat onze identiteit gegeven is – ‘dit is wat het betekent om katholiek te zijn’ – lopen we het risico een sekte te worden. Als we alleen de nadruk leggen op het avontuur naar een identiteit die nog ontdekt moet worden, lopen we het risico een vage Jezusbeweging te worden. Maar de Kerk is een teken en sacrament van de eenheid van de hele mensheid in Christus (Lumen Gentium, no. 1) door beide te zijn. We verblijven nu op de berg en proeven de heerlijkheid. Maar we lopen naar Jeruzalem, die eerste synode van de Kerk. Hoe moeten we deze noodzakelijke spanning beleven? Alle theologie komt voort uitspanning die de boog buigt om de pijl af te schieten. Deze spanning is de kern van het evangelie van Johannes. God maakt zijn thuis in ons: ‘Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden. .’ (14.23) Maar Jezus belooft ons ook ons thuis in God: In het huis van mijn Vader zijn vele woningen. Als dat niet zo was, zou ik dan gezegd hebben dat ik ga om voor jullie een plaats te bereiden?” (Johannes 14.2). Als we denken aan de Kerk als een thuis, denken sommigen van ons in de eerste plaats aan God die thuiskomt bij ons, en anderen aan ons die thuiskomt in God. Beide kloppen. We moeten de tent van ons medeleven uitbreiden naar hen die anders denken. We koesteren de binnenste cirkel op de berg, maar we komen naar beneden en lopen naar Jeruzalem met zijn zwervers en daklozen. ‘Luister naar Hem’.
2.
God maakt dus eerst zijn thuis bij ons. Het Woord wordt vlees in een Palestijnse Jood uit de eerste eeuw, opgegroeid in de gewoonten en tradities van zijn volk. Het Woord wordt vlees in elk van onze culturen. Op Italiaanse schilderijen van de Annunciatie zien we prachtige huizen van marmer, met ramen die uitkijken op olijfbomen en tuinen met rozen en lelies. Nederlandse en Vlaamse schilders tonen Maria bij een warme kachel, goed ingepakt om de kou buiten te houden.
Wat voor huis je ook hebt, God komt er wonen. Dertig stille jaren lang woonde God in Nazareth: een onbelangrijk achterland. Nathaniel riep vol afschuw uit: ‘Kan er iets goeds uit Nazareth komen’ (Johannes 1.46). Filippus antwoordt slechts: ‘Kom en zie.’ Al onze huizen zijn Nazareth, waar God woont. De heilige Charles de Foucauld zei : ‘Laat Nazareth je model zijn, in al zijn eenvoud en omvattendheid… Het leven van Nazareth kan overal geleefd worden. Leef het waar het voor je naaste het meest nuttig is.[3]’ Waar we ook zijn en wat we ook gedaan hebben, God komt om te blijven: ‘Zie Ik sta voor de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij’ (Op. 3,20).
We koesteren dus de plaatsen waar we Emmanuel hebben ontmoet. ‘God met ons’. We houden van de liturgieën waarin we een glimp hebben opgevangen van de goddelijke schoonheid, de kerken uit onze kindertijd, de populaire devoties. Ik hou van de grote Benedictijnse abdij van de school waar ik voor het eerst de hemeldeuren voelde opengaan. Ieder van ons heeft zijn eigen berg Tabor, waar we een glimp hebben opgevangen van de heerlijkheid. We hebben ze nodig. Dus als liturgieën worden veranderd of kerken worden afgebroken, ervaren mensen veel pijn, alsof hun thuis in de kerk wordt vernietigd. Net als Petrus willen we blijven.
Elke plaatselijke kerk is een thuis voor God. Onze Moeder Maria verscheen in Engeland in Walsingham, het grote middeleeuwse heiligdom, in Lourdes, in Guadalupe in Mexico, in Czestochowa in Polen, in La Vang in Vietnam en Donglu in China. Er is geen Mariaconcurrentie. In Engeland zeggen we: “Het goede nieuws is dat God van je houdt. Het slechte nieuws is dat hij ook van alle anderen houdt.’ St Augustinus zei: God houdt van ieder van ons alsof we de enige zijn’. [4]’ In de Basiliek van Notre Dame d’Afrique in Algiers staat gegraveerd: Priez pour nous et pour les Musulmans, ‘Bid voor ons en voor de moslims’.
Vaak vinden priesters het moeilijk om de weg van de synode te bewandelen. Wij geestelijken verzorgen deze gebedshuizen en vieren de liturgieën. Priesters hebben een sterk identiteitsgevoel nodig, een esprit de corps. Maar wie zullen wij zijn in de Kerk die bevrijd is van klerikalisme? Hoe kunnen de geestelijken een identiteit omarmen die niet klerikaal is? Dit is een grote uitdaging met het oog op een vernieuwde Kerk. Laten we deze zonder angst omarmen: een nieuw broederlijk begrip van het ambtelijk priesterschap! Misschien kunnen we ontdekken hoe dit verlies van identiteit eigenlijk een inherent onderdeel van onze priesterlijke identiteit is. Het is een roeping om voorbij alle identiteiten getrokken te worden, want “wie we zijn is nog niet geopenbaard” (1 Johannes 3.2).
Vandaag de dag vindt God zijn thuis op plaatsen die de wereld veracht. Onze dominicaanse broeder Frei Betto beschrijft hoe God thuis kwam in een gevangenis in Brazilië. Sommige dominicanen zaten gevangen vanwege hun verzet tegen de dictatuur (1964-1985).
Betto schreef: Op eerste kerstdag, het feest van Gods thuiskomst, is de vreugde overweldigend. Kerstnacht in de gevangenis… Nu zingt de hele gevangenis alsof alleen ons lied, gelukkig en vrij, over de hele wereld moet klinken. De vrouwen zingen in hun afdeling en wij applaudisseren… Iedereen hier weet dat het Kerstmis is, dat er iemand herboren wordt. En met ons lied getuigen we dat ook wij herboren zijn om te vechten voor een wereld zonder tranen, haat of onderdrukking. Het is heel bijzonder om deze jonge gezichten tegen de tralies gedrukt hun liefde te zien zingen. Onvergetelijk. Het is geen gezicht voor onze rechters, of de officier van justitie, of de politie die ons arresteerde. Zij zouden de schoonheid van deze nacht onverdraaglijk vinden. Beulen vrezen een glimlach, zelfs een zwakke.
3.
Dus we vangen een glimp op van de schoonheid van de Heer op onze eigen berg Tabor, waar we net als Petrus onze tent willen opslaan. Goed! Maar: ‘Luister naar Hem!’ We genieten van dat moment en komen dan de berg af en gaan naar Jeruzalem. We moeten in zekere zin dakloos worden. ‘Vossen hebben holen en de vogels van de lucht hebben nesten, maar de Zoon des mensen heeft nergens om zijn hoofd neer te leggen.’ (Lucas 9,58). Ze gaan naar Jeruzalem, de heilige stad waar Gods naam woont. Maar daar sterft Jezus buiten de muren omwille van allen die buiten de muren leven, zoals God zich aan zijn volk openbaarde in de wildernis buiten het kamp. James Alison schreef: “God is onder ons als een uitgestotene” [5], “Daarom heeft Jezus ook buiten de stadspoort geleden om het volk door zijn bloed te heiligen. Laten we dan naar Hem toegaan buiten het kamp en de mishandeling dragen die Hij heeft doorstaan.’ (Hebreeën 12.12f).
Aartsbisschop Carlos Aspiroz da Costa schreef aan de Dominicaanse Familie toen hij Magister van de Orde was: ”’Buiten het kamp’, tussen al die ‘anderen’ die verbannen zijn naar een plaats buiten het kamp, is waar we God ontmoeten. Itinerantie vraagt om ons buiten het instituut te begeven en buiten cultureel geconditioneerde percepties en overtuigingen te treden, want het is ‘buiten het kamp’ dat we een God ontmoeten die niet gecontroleerd kan worden. Het is ‘buiten het kamp’ dat we de Ander ontmoeten die anders is en ontdekken wie we zijn en wat we moeten doen’ [6]. Het is door naar buiten te gaan dat we een thuis bereiken waarin ‘er niet langer Jood [is] of Griek, er is niet langer slaaf of vrije, er is niet langer man of vrouw, want u bent allen één in Christus Jezus’ (Gal. 3,26).
In de jaren tachtig bezocht ik, terwijl ik mij bezon op de reactie van de kerk op aids, een ziekenhuis in Londen. De contactpersoon vertelde me dat er een jonge man was die vroeg om een priester die Timothy heette. Dankzij Gods voorzienigheid kon ik hem de ziekenzalving geven kort voordat hij stierf. Hij vroeg om begraven te worden in Westminster Cathedral, het centrum van het Engelse katholicisme. Hij werd daar omgeven door de gewone mensen die naar die doordeweekse mis kwamen, maar ook door mensen met aids, verpleegkundigen, artsen en homoseksuele vrienden. Degene die in de periferie had gestaan vanwege zijn ziekte, vanwege zijn seksuele geaardheid en vooral omdat hij dood was, stond nu in het centrum. Hij werd omringd door mensen voor wie de kerk een thuis was, en door mensen die normaal gesproken nooit in een kerk kwamen.
Onze levens worden gevoed door geliefde tradities en devoties. Als ze verloren gaan, betreuren wij dat. Maar we moeten ook stilstaan bij iedereen die zich nog niet thuis voelt in de kerk: vrouwen die het gevoel hebben dat ze niet erkend worden in een patriarchaat van oude witte mannen, zoals ik! Mensen die het gevoel hebben dat de Kerk te westers, te Latijns is, te koloniaal. We moeten op weg naar een Kerk waarin zij niet langer aan de rand staan, maar in het centrum. Toen Thomas Merton katholiek werd, ontdekte hij ‘God, dat centrum dat overal is en waarvan de omtrek nergens is, die mij vindt’. De Kerk vernieuwen is dus als brood maken. Je verzamelt de randen van het deeg in het midden en spreidt het midden uit in de marges en vult alles met zuurstof. Je maakt brood door het onderscheid tussen randen en centrum omver te werpen, zodat Gods brood, waarvan het centrum overal is en de omtrek nergens is, ons vindt. .
Nog een laatste heel kort woord. Keer op keer werd tijdens de voorbereiding op deze synode de vraag gesteld: “Maar hoe kunnen we thuis zijn in de Kerk met het verschrikkelijke schandaal van seksueel misbruik? Voor velen was dit de druppel. Ze hebben hun koffers gepakt en zijn vertrokken. Ik legde deze vraag voor tijdens een bijeenkomst van katholieke schoolhoofden in Australië, waar de Kerk vreselijk verminkt is geraakt door dit schandaal. Hoe konden ze blijven? Hoe konden ze nog thuis zijn? Een van hen citeerde Carlo Carretto (1910-1988), een Kleine Broeder van Charles de Foucauld. Wat Carretto zei vat alle dubbelzinnigheid van de Kerk samen: mijn thuis maar nog niet mijn thuis, God onthullend en verhullend. Hoezeer moet ik je bekritiseren, mijn kerk – en toch hoeveel houd ik van je! Je hebt mij meer laten lijden dan wat dan ook – en toch ben ik je meer verschuldigd dan wie dan ook. Ik zou je graag vernietigd zien – en toch heb ik je aanwezigheid nodig. Je hebt me verschrikkelijk geschandaliseerd – en toch heb alleen jij me jouw heiligheid laten begrijpen. … Ontelbare keren heb ik het gevoel gehad dat ik de deur van mijn ziel in jouw gezicht wilde dichtslaan – en toch heb ik elke nacht gebeden dat ik in jouw veilige armen zou mogen sterven! Nee, ik kan niet loskomen van jou, want ik ben één met jou ook al ben ik niet helemaal jou. Bovendien – waarheen zou ik gaan? Een andere kerk bouwen? Maar ik zou er geen kunnen bouwen zonder dezelfde gebreken, want dat zijn mijn gebreken.
Aan het einde van het evangelie van Matteüs zegt Jezus: ‘Zie, ik ben met jullie tot het einde van de dagen’. Als de Heer blijft, hoe zouden wij dan weg kunnen gaan? God heeft zich voor altijd een thuis gevormd in ons, met al onze schandelijke beperkingen. God blijft in onze Kerk, ondanks alle corruptie en misbruik. Daarom moeten wij blijven. Maar God is bij ons om ons naar buiten te leiden, naar de grotere open ruimtes van het Koninkrijk. We hebben de Kerk nodig, ons huidige thuis met al zijn zwakheden, maar ook om de met Geest gevulde zuurstof in te ademen van ons toekomstige thuis zonder grenzen.
Noten[
1] W. S. Gilbert, De gondeliers, 1889
2] Evangelii Gaudium paragraaf 47.
3] Cathy Wright LSJ St Charles de Foucauld: Zijn leven en spiritualiteit, p.111
4] Belijdenissen. Boek 3
5] Jezus kennen p.71
6] Brief aan de Orde over rondtrekken