Wie vangt mij als ik val?

Foto Robert de Bock

Gaandeweg ontdekt zij nieuwe mogelijkheden, in een wonderlijk samenspel van vraag en antwoord. “Ik mag daar zo langzamerhand gerust op vertrouwen.”

Door Liesbeth Gijsbers

Mijn ouders verlieten de kerk en daarmee hun geloof in de God met wie zij waren grootgebracht toen ik nog maar een klein meisje was. Niet dat ze met hun vertrek álle geloof over boord gooiden, maar het ‘waarin’ bleef vanaf dat moment toch tamelijk vaag en abstract. Althans voor mij, als kind. God verloor zijn concrete aanwezigheid. Niet langer sprak ik bijvoorbeeld op mijn beide knietjes voor mijn bed dat rustgevende houd-alsjeblieft-de-wacht-vannachtgebedje voor hem uit. Hij was opeens meer een Iets dan een Iemand geworden, meer een mysterie dan een antwoord.

Zo groeide ik op, in het besef van iets onmetelijk groots om mij heen, dat mijn ontzag wekte en me bescheiden maakte, maar waarmee ik tegelijkertijd niet zomaar een relatie aan kon gaan, en al zeker geen persoonlijke. Van een straffende God had ik gelukkig niets te vrezen, maar in het mysterie loste ook zijn troostende werking en aanwezigheid voor mij op.

Tot wie?

Tot wie moet ik me wenden als het bestaan me te machtig werd? Tot wie, wanneer de zin van mijn leven me eens dreigt te ontgaan? Tot wie, wanneer ik bang ben te bezwijken onder een of ander verdrietig menselijk lot? Wie helpt mij dan opstaan? Wie vangt me als ik val?

Als ik me de allerdonkerste stukjes van mijn levensweg voor de geest haal, dan was er steeds iemand die me de hand reikte. Iemand die zag en deed wat nodig was. Een bemoedigend woord of gebaar. Iemand die een eindje met me opliep. Waar ik mijzelf liet zien en kennen in mijn nood, stond altijd wel ergens een helper langs de weg. Steeds in die volgorde, dat wel, leerde ik gaandeweg: eerst is er de vraag, dan het antwoord. Een helper kan pas een helper zijn als ik hem toesta dat te zijn. Zoals een dokter pas dokter kan zijn als zich een patiënt bij hem meldt.

Het beginpunt voor hulp ligt in mijn bereidheid die toe te laten. Waar ik mezelf durf te laten vallen, staat tot mijn verwondering steeds een vangnet klaar, al ziet het er meestal heel anders uit dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Maar ik mag daar zo langzamerhand gerust op vertrouwen.

Vraag en antwoord

In dit wonderlijke samenspel van vraag en antwoord ervaar ik met de jaren steeds meer grond, troost en steun. Ogenschijnlijk heel anders, maar misschien toch wel vergelijkbaar met wat ik eerder vond bij de God uit mijn kinderjaren.

Een grappige gedachte vind ik dat: hoe de God van mijn ouders eerst moest oplossen in een hoogst onpersoonlijk, onkenbaar mysterie, om zich daarna weer aan mij te tonen, in de vorm van troost of hulp die uitgaat van concrete mensen die elkaar zien en gaande houden.

Persoonlijker had hij niet kunnen worden.

 

Bron: Open Deur

(Open Deur  is een oecumenisch maandblad dat mensen binnen en buiten de kerken inspireert tot nadenken over leven en geloven.)

Liesbeth Gijsbers (Coevorden, 1959) studeerde Nederlands en Algemene Taalwetenschap en volgde daarnaast opleidingen bij het ITIP (psychologie) en het OVP (theologie en levensbeschouwing).liesbethzw_wit

Zij was eerder werkzaam als communicatietrainer en coach. Tegenwoordig richt zij zich op het schrijven en redigeren van teksten en op het begeleiden van mensen met zingevingsvragen rond verlies en dood. Na de zelfdoding van haar zus Judith in 2009 verdiepte zij zich in alles wat deze niet te bevatten dood doet met hen die daarmee verder moeten leven. In 2014 schreef zij het boek Ik en de verloren ander. Kleine filosofie van rouw en verlangen (Meinema).

Liesbeth Gijsbers geef ook lezingen over rouw na zelfdoding en in haar eigen praktijk in Tilburg begeleidt zij groepen en individuen. “Ik loop tijdelijk mee met mensen die een ingrijpend verlies een leefbare plek trachten te geven in hun verdere leven.”

Liesbeth zal zo nu en dan bijdragen gaan leveren aan de Bezieling.

Meer informatie: www.liesbethgijsbers.nl

 

 

Niet gecategoriseerd