Ritselend papier en zwarte koffie…

** Zondagsmijmering **

Koffie en ’n krant. Daar kun je me voor wakker maken, liefst na achten. Een krant met ritselend papier, elke keer als je ’n pagina omslaat. En koffie, al hoeft die voor mij niet te zijn zoals ‘n Turks recept voorschrijft: zo zwart als de hel, zo krachtig als de dood en zo zoet als de liefde. 

Ik las een paar dagen geleden een bijna liefelijk berichtje over een herderin die haar schaapskudde mag laten grazen op het domein van voormalig paleis Soestdijk. Afgrazen is voor het gazon beter dan afrijden, zoals de Vlamingen het grasmaaien noemen. De naam Soestdijk deed me aan een gedicht denken, wat ik gelukkig ook terug heb kunnen vinden, in een oud bundeltje van dagblad De Gelderlander.    

Het is van Willem Wilmink en heet ‘De voorkant en de achterkant’; ‘naar een idee van prinses Juliana’, schrijft hij er bij. 

‘Bij elke voorkant hoort een achterkant, dat zegt de koningin van Nederland.
Ze zegt: ‘Bij elke hals hoort dus een nek, bij elke buik een kont, al klinkt het gek.
En bij de voorkant van mijn stijf paleis een achterkant, met schuurtjes en radijs.
De achterkant van guldens lijkt van blik, de voorkant van de guldens dat ben ik.
Heel mooi is ook de voorkant van de maan, maar achter is niet eens een lichtje aan.
De voorkant is wat op de foto staat, de achterkant wat men in ’t donker laat.
Of ik nou Goes bezoek of Harderwijk, steeds wil men dat ik voorkanten bekijk.
Voorkanten, die versierd zijn voor het feest. Zo ben ik de hele wereld rond geweest.
En ik weet niet waar ik het aan verdien dat ik de achterkanten nooit mag zien’. 

Achter, voor, achterstevoren. Onder, boven, ondersteboven. ‘Al ga je op je kop staan…’, hoor je vaak zeggen tegen iemand die met alle geweld iets wil, maar z’n zin niet krijgt. Alsof je op je kop zou moeten gaan staan om iets (gedaan) te krijgen. Er gaan tal van mensen op hun hoofd staan zonder iets te willen. Gewoon voor de lol, en zonder dat ze daar last van hebben. Terwijl mensen die gewoon rechtop staan soms wèl last hebben van dingen die naar hun hoofd stijgen: succes bijvoorbeeld, overmoed, alcohol niet te vergeten. Maar dat merk je pas ‘the day after’. Daarom drinken muizen geen druppel alcohol; die zijn doodsbang voor de kater… ‘Hoe haal je het in ‘s hemelsnaam in je hoofd?’, is me wel eens gevraagd. Het enige wat ik toen deed was m’n schouders ophalen. Iets anders kwam niet in m’n hoofd op. 

Ik dwaal af, want we hadden het over de krant. Er zijn regeringsleiders die de vrije pers respecteren, zelfs omarmen. Anderen hebben er een broertje aan dood en de echte dictators verbieden eenvoudig onafhankelijke kranten. Het is een eeuwenoud verhaal. 

Persvrijheid is geen eenmalige uitvinding geweest, maar de weinig consequente toepassing van een belangrijk democratisch basisbeginsel: iedereen mag binnen de wettelijke perken z’n zegje doen. Dat is lang niet overal vanzelfsprekend. Als journalist moet je overal en altijd niet alleen op je tellen passen, maar vooral op je woorden letten. 

Ik weet dat het slecht is voor m’n hartslag en bloeddruk maar ik kan het niet laten om af en toe naar een stukje persconferentie te kijken van die neuroot die in het Witte Huis woont en zich schaamteloos de beste president van de Verenigde Staten noemt. Narcisme en grootheidswaanzin zijn maar twee van zijn vele ondeugden. Zijn openlijke vijandschap met de kritische pers en ordinair geruzie met vragen stellende journalisten is ook zo’n onhebbelijkheid, maar die is ècht gevaarlijk. 

Theodore Roosevelt had z’n eigen tactiek om journalisten te woord te staan: ‘Eerst vertel ik ze wat ik ga zeggen. Dan zeg ik het en daarna vertel ik ze wat ik gezegd heb’. Beetje overdreven, maar dan is er tenminste geen ruimte voor misverstand. Trump doet het tegenover gestelde: hij vertelt nooit wat ‘ie gaat zeggen, vergeet al pratend wat ‘ie zegt en vertelt (de dag erna) wat ‘ie niet gezegd heeft. Onduidelijkheid troef. Op Trump is trouwens perfect de uitspraak van burgemeester Michel Doomst van de Vlaams-Brabantse gemeente Gooik van toepassing: ‘Uw probleem is dat van een krokodil: een geweldig grote bek maar veel te korte pootjes om tot resultaten te komen’. 

Sportredacties hebben het verduveld moeilijk in deze periode. Er gebeurt immers niks. Er valt dus ook niks te verslaan. Er worden geen records gebroken, geen wedstrijden gespeeld of verreden. Zelfs het onderwaterbiljart is stil gelegd. Tijd zat om terug te kijken op successen in het verleden. Tekstschrijver Ivo de Wijs herinnert zich ‘n bijzondere nummer één: 

Een golf van applaus daalt neer van de tribune. Daar is de kampioen: Gijs van der Meer
Hij wint – en voor de zesde keer alweer – de wedstrijd 1500 meter klunen.
‘Het viel dit jaar bepaald niet mee’, hijgt Gijs. ‘We moesten hele stukken over ijs’.

Dat waren nog eens tijden! Van geraffineerde doping was nog geen sprake. Ook volgens Eddy Merckx was het toen allemaal veel overzichtelijker. ‘Waar wielrenners in mijn tijd op reden dat was ’n goeie Duvel met twee eidooiers er doorheen geroerd’. Ik vrees dat je daar geen Michelinster mee verdient. Ik moet er niet aan denken dat ik op zo’n cocktailtje aan de klim naar de top van de Mont Ventoux zou moeten beginnen. Zelfs niet als ik die twee eidooiers er uit zou laten. 

Mijn grootvader fietste in zijn jonge jaren enige tijd elke dag heen en weer van Zeelst, da’s nu een wijk van Veldhoven, naar Veghel, waar hij in een grote tuinderij werkte. Dat deed ‘opa Zeelst’, zoals we hem noemden, zonder doping. Ik zou het hem niet na hebben gedaan. 

Hoeft niet en geeft ook niet. ‘Je moet alleen dingen doen die je beter kunt dan een ander’, is een geruststellend advies van Hugo Claus. Dan blijft er voor mij niet veel te doen…

beeld: © droomvanzwolle.nl

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *