Beperkt houdbaar…

Zondagmijmering

Er zit eigenlijk best veel in ‘n klein hoekje: ongeluk natuurlijk zoals het gezegde luidt, gevaar, zelfs geloof. Maar ook geluk. De Twentse dichter, schrijver en zanger Willem Wilmink (1936–2003) had maar vier regeltjes nodig om het menselijk geluk te beschrijven.

Het staat als muurgedichtje in Hengelo:

De huur betaald. De stoep geschuurd.
Een goeie visboer in de buurt.
En een meid die, als ze naast je gaat,
loopt te zingen over straat.

Was het niet een beetje veel van het goede?, heb ik me de afgelopen dagen meermalen afgevraagd: die maximale aandacht voor de jarige Máxima. Al weken voor haar verjaardag kwam je dag in, dag uit, tijd te kort om alles over haar te lezen wat we al wisten… : in de pulpbladen, de glossy’s, in de vrouwen- en familiebladen, de weekbladen, in de kranten en hun bijlagen, plus ‘n biografie. Ontelbare foto’s en veel tekst met het hoogst denkbare aaibaarheidsgehalte. Soms op het randje van verering, met als hoogtepunt hèt interview. 

Die ‘koninklijke’ tv-interviews zijn in de loop van de jaren traditie geworden. Een reeks van journalisten/schrijvers/presentatoren (m/vr) heeft de afgelopen jaren in een zo huiselijk mogelijke setting gepraat met leden van de Oranje-familie. Meestal gekeuveld over weinig van alles en veel van niks. Op zoek naar emotie, tranen. Want nieuws valt er nooit te rapen. Alles is vooraf besproken en voorgekookt. Een kritisch vragenuurtje is zo’n haardgesprekje natuurlijk niet en dat zal het ook nooit worden. Want als je als kritisch journalist een lijstje met kritische vragen aan de Rijksvoorlichtingsdienst voorlegt weet je het antwoord: Nee.

Interviewen is misschien wel het moeilijkste deel van het journalistieke vak, soms zelfs logistiek. Een hele tijd geleden vertelde een Vlaamse collega me eens over zijn eerste interview-ervaring: 

‘Eerst kon ik het dorp niet vinden op de landkaart, vervolgens in het dorp de straat niet en vervolgens in de straat het ietwat achterin gelegen huis niet.
Toen ik het gevonden had en aan tafel zat kon ik m’n vragenlijstje niet vinden dat ik zo mooi op de trein geprepareerd had. Dat was een bloemlezing vinnigheden waar hij niet van terug zou hebben, allerlei likken op stuk. Maar dat lijstje had ik dus niet meer.
‘Zegt u maar eens hoe het allemaal begon’, zei ik dus maar. En toen begon hij te vertellen. Bij het afscheid zei ik: ‘Wel bedankt, meneer Tytgat’. ‘Oh’, zei hij, ‘U kwam voor Tytgat?, die woont  hiernaast’.
Toen ik op de trein terug het opnamebandje nog eens wilde afluisteren bleken er geen batterijtjes in te hebben gezeten. En toen ik eindelijk thuis was en dat nog eens wilde controleren bleek dat ik m’n dure Sony op de trein had laten liggen…’. 

Pinksteren! Het is de vijftigste dag na Pasen. De apostelen zijn bijeen in een woning in Jeruzalem als ze plots worden opgeschrikt door ‘een gedruis alsof er een hevige wind opstak’, staat in het Bijbelboek Handelingen. ‘Er verscheen hun iets dat op vuur geleek, en dat zich in tongen verdeeld, op ieder van hen neerzette. 
Ze werden allen vervuld van de heilige Geest en begonnen in vreemde talen te spreken’. Petrus sprak de toegestroomde, nieuwsgierige mensen toe en riep ze op zich te bekeren en te laten dopen. Pinksteren wordt beschouwd als het begin van de christelijke kerk, van de missionering en verkondiging. Dat is lang geleden. Maar nog elke dag krijgen mensen de geest, ook ongedoopten en ongelovigen. Ze worden in vuur en vlam gezet, geïnspireerd en bezield. 

De makelaardij is niks voor mij. Ik zou in al m’n naïviteit bij het Colosseum een bord zetten met de tekst: ‘Te koop. Zo goed als nieuw, fundering in prima staat, enig herstelwerk noodzakelijk. Mogelijkheid om het bouwsel te overkappen’. Wonderlijk dat sommige imponerende monumenten nog (deels) overeind staan. Maar uiteindelijk is alles vergankelijk. Ik lees vaak op potjes, pakjes, zakjes en doosjes die ik van de schappen in de supermarkt pak:   ‘Beperkt houdbaar’. Ik realiseer me dan soms heel even: Beperkt houdbaar? Maar geldt dat niet voor alles en iedereen? Voor mij?

En dus helaas ook voor het meisje met de piccolo waar de Nederlandse muziekband Pater Moeskroen zo treurend over zong:

‘t Was een hele tijd gelee
toen ik leefde zeer tevree
met een meisje dat geweldig mooi kon fluiten.
Op haar kleine piccolo
speelde zij van mi-re-do.

Ze speelde vaak op straat
maar ook wel buiten.
Maar nu is ze er niet meer
want de allerlaatste keer,
terwijl het volk nog net had staan juichen
schoot het fluitje in haar strot.

Voor ze stierf zei ze nog
‘ach ja, je moet blazen
en niet zuigen’

En dan het tranentrekkende refreintje:

En ik hield van haar
Maar nu is ze daar
en niemand zal haar ooit
nog horen spelen.
Slechts nog op de video 
speelt ze op haar piccolo
van la-ti-do-re-mi-fa-sol-mi-re-do 

Die verhakkelde toonladder blijft vandaag geheid in m’n hoofd rondzingen… 

beeld: stichting eigen muziekinstrument

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *