Overdekte winkelcentra zijn zelden gezellig, ondanks de eenvoudige terrasjes van inpandige cafetaria’s en de nooit afwezige jengelmuziek. Het grootste voordeel van zo’n shopping-mall is dat je er droog kunt winkelen als het buiten slecht weer is. Van de andere kant is het bij goed weer veel leuker om in de openlucht te lopen dan in de kille airco van zo’n galerij.
Ach ja, er valt altijd wel wat te zeuren…, of zoals de Parool-columnist Simon Carmiggelt
(1913-1987) eens zei: ’ Klagerige Nederlanders zijn tevreden op een ontevreden manier’.
Onze plaatselijke winkelgalerij heet de Corridor: een paar overdekte straatjes, met de
bekende ketenwinkels en de kenmerkende leegstand.
Het is voetgangersgebied, maar natuurlijk toegankelijk voor scootmobielen. En daar moet je
voor oppassen. Want de mindervaliden komen je vaak, vrijwel geruisloos, met een rotvaart
achterop. Ik klaag niet, maar ik ben één keer bijna van de sokken gereden door een grimmig
kijkende ‘snelheidsduivel’ die me op een haar na miste.
Sinds kort is er in een van die doorgangen een brits getekend. Niet met stoepkrijt, maar met
iets wat je niet zomaar uit kunt vegen; duurzame verf misschien?.
Ik wist niet eens dat britsen nog bestonden, want zelfs in kinderrijke woonwijken waar ik wel
eens doorheen rij, zie je maar hoogst zelden kinderen op straat spelen, laat staan zo’n brits van
kleurkrijt.
Terwijl het ooit een van de meest geliefde kinderspelletjes was, vooral voor meisjes.
Het is een simpel spel: je tekent tien vierkante vakken van een tot tien boven en schuin naast
elkaar en vanaf vak één moet je dan hupsend, springend en hinkelend op een of twee voeten
naar vak tien proberen te komen. Dat is de hemel.
Wie op een lijn trapt is af en kan naar de hel lopen….
Britsen werd pas moeilijk als je er een leeg schoenpoetsdoosje bij gebruikte. Dat vulde je met
zand en dat moest je, beurt na beurt, in een ander vak gooien.
Britsend op weg naar de hemelse tien moest je dat doosje laten liggen en pas op de hinkelweg
terug naar de één weer oprapen en meenemen voor je volgende beurt.
Het lijkt ingewikkeld, maar het was hartstikke vanzelfsprekend…, vooral voor meisjes.
En het is pas helemaal leuk als jonge moeders (en oma’s!) een spelletje mee hupsen.
Nog heel even en dan is ook britsen voorgoed verleden tijd, want wie speelt er dan nog op
straat?
Elke werkdag, als ik op tijd wakker ben, zie ik door het keukenraam de schooljeugd voorbij
fietsen. En ik heb in al die jaren nog nooit twee dezelfde fietsen gezien. Terwijl er ‘vroeger’
maar twee soorten fietsen waren: een heren-, en een damesfiets.
Tegenwoordig zie je hooguit op NS-stations een paar geel-blauwe ov-fietsen van hetzelfde
soort. Maar het gros van de moderne rijwielen is genderneutraal.
In een zeldzame filosofische bui kan ik wel eens denken wat er van die kinderen terecht gaat
komen. Misschien fietst er wel een toekomstige minister-president voorbij zonder het zelf te
weten, of een sportheld, een loodgieter, of iemand die voor galg en rad opgroeit.
Wát zullen ze later worden? Zouden ze het zelf al wel weten?
Het studie-aanbod is gigantisch gevarieerd en versnipperd geworden. Je kunt geen beroep of
deeltijdbaan bedenken of je vindt er wel een passende studie bij. En omgekeerd.
‘Zo, zo, en wat wil jij later worden?’, is me vaak gevraagd. Nee, ik heb er nooit van gedroomd
om brandweerman, piloot of stratenmaker-op-zee te worden.
Ik wist al vrij jong dat ik bij de krant wilde werken, al had ik toen nog geen idee wat ik daar
dan precies moest doen. Dat heb ik op latere leeftijd al doende geleerd.
Ook de alweer 23 jaar geleden gestorven Toon Hermans herinnerde zich glashelder dat ‘m op
de lagere school eens gevraagd werd wat ‘ie later wilde worden:
‘Wat wil je worden’, vroeg de juf,
’t was in de derde klas,
ik keek haar aan en wist het niet,
‘k dacht dat ik al iets was.