Iene, miene, mutte…


‘Breng je ook een zakje chips mee?, liefst wat pikant. Kies jij maar’.
Ik doe al jarenlang met veel plezier bijna alle boodschappen. Maar aan zo’n vraag heb ik een
hekel.
Ik heb niks met chips en kies kennelijk altijd het verkeerde in die lange winkelgang met
tientallen soorten en smaken chips en aanverwante knabbeltjes.

Onze buurtsuper is een Appie Happie, zoals we de Albert Heijnfilialen amicaal noemen.
Hoewel Appie Happie in feite een voetballer-stripfiguur van tekenaar Dik Bruynesteyn is,
maar goed.
In onze AH weet ik net zo goed de weg als in onze keuken; bijna blindelings.
Ik weet precies waar de olijfolie en de dikke bleek staan, waar ik het zout, de eieren, de
sambal, de Thaise kippensoep, de vaatwasblokjes en de beschuiten kan vinden.
Bij de meterslange zuivelvitrines trek ik zonder aarzelen de goede deurtjes open om er de
halve pakken volle melk en karnemelk, de IJslandse yoghurt, de crème fraiche en de boter uit
te pakken.
Om de een of andere vreemd-sentimentele reden pak ik altijd de Ierse Kerrygold boter, terwijl
ik jammer genoeg nooit in dat land ben geweest en alleen nog heel vage herinneringen heb
aan een roodharige Ierse Barbara die ik ooit in Salzburg ontmoette op een twee weken durend
seminar over de journalistiek.
Ik heb dus geen culinaire herinneringen aan Ierland. Als het om het culinaire zou gaan, dan
zou ik Normandische boter kopen, want dat Franse zuivelparadijsje ken ik wèl.

Maar laten we eerlijk zijn: je moet een super smaakgevoel hebben om het verschil tussen al
die kwaliteits-roomboters te proeven. Zelfs de grasboter proef ik niet boven die andere uit.
Als kind deed ik heel soms alleen, maar meestal met mijn moeder, boodschappen bij de
buurtwinkelier om de hoek van de straat waar wij woonden. Dat was een Centra-winkel; een
inmiddels lang verdwenen ‘winkelketen’ van kleine zelfstandige kruideniers en enkele
groothandels.
In de na-oorlogse jaren was het heel gewoon dat kleine ondernemers een deel van hun
woonhuis als winkel of werkplaats inrichtten: slagers, schoenmakers, groenteboeren, bakkers
en kruideniers. Zoals ook de uitbaters van onze Centra-winkel aan de Strijpsestraat, in
Eindhoven.

Het kruideniersechtpaar heette Klokgieters en dat vond ik een heel wonderlijke naam, gewend
als ik was aan ‘gewone’ namen bij ons in de buurt en op school, zoals Van de Ven, Van
Gameren, Van de Broek, Van de Wijdeven, van Weert, van Veldhoven en Van Rooij.
Dat laatste was heel vertrouwd want het was de meisjesnaam van mijn moeder en opa van
Rooij heeft na de oorlog nog jarenlang bij ons ingewoond.
Meneer Klokgieters droeg altijd een dichtgeknoopte bruine stofjas; zij meestal een daagse
jurk. Hun winkel was klein en dus heel overzichtelijk. Bovendien was er toentertijd niet zo
héél veel te kiezen…

Op de toonbank stond een enorme weegschaal en ernaast een glazen potten met
kaneelstokken, veterdrop en natuurlijk zoethout.
Tegen de achterwand stonden een paar half open geklapte bakken met het losse goed: suiker,
havermout, zout, bloem, erwten.
Als mijn moeder een half pond meel bestelde schepte Klokgieters wat meel uit de betreffende
bak, deed dat zorgvuldig in een puntzak die op de weegschaal stond en woog de gevraagde
hoeveelheid tot op het grammetjes precies af. En dan gebeurde het: dan gooide hij, zònder om
te kijken, die schep achterwaarts terug in de bak met bloem. Trefzeker, geweldig!

Later, toen ik de verhalen van Tom Poes begon te lezen (en dat af en toe nog doe) ontdekte ik
dat er in Rommeldam – de stad van heer Ollie B. Bommel en Tom Poes – óók een kruidenier
zat; handelaar in comestibles en fijne kruidenierswaren. Hij heette heel toepasselijk Garmt
Grootgrut.
Sommige achternamen horen nu eenmaal bij een beroep. En omgekeerd.

Als kind speelde ik vaak met een straatgenootje: Henkie van de Winkel, en die is later met
zijn broer een bloeiende winkel in ijzerwaren begonnen.
Dat iemand Timmermans heet en een timmerwinkel begint lijkt me logisch, net zo min als ik
het gek vind dat iemand die Zeilmaker heet een scheepswerfje heeft.
Maar waar ik niet aan kan wennen zijn de uitzonderingen, bijvoorbeeld als ik op een
winkelruit in krullerige letters zie staan: Jos Bakker, slagerij.
Er is een klassiek aftelrijmpje waarin sprake is van grutten. Spelletjes als boompje
verwisselen of verstoppertje begonnen altijd met zo’n een aftelrijmpje:
Iene miene mutte
tien pond grutten
tien pond kaas
iene miene mutte is de baas.
Wie bij dat aftellen als laatste werd aangewezen was de klos.
Er was nog een ander, volstrekt onbegrijpelijk rijmpje:
Oze wieze woze
wieze walla
kristalla
kristoze
wieze woze
wieze wies wies, wies wies.
Jammer dat ik als kind dat Vlaams aftelrijmpje nog niet kende:
Alle Indianen
schoten met bananen
pief poef paf
uw broek zakt af.
Dan sta je mooi in je hemd…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *