Bij ons staat op de keukendeur?

door: Frans Wijnands

Het Carnaval en de Vasten horen onverbrekelijk bij elkaar. Althans, dat was zo. Maar met de snel toegenomen secularisatie en de daarmee evenredig afnemende kerkgang, is dat vasten verdwenen in de coulissen van het kerkelijk jaar.

Hongerstakers vasten voor een goed doel of uit een ideologie. Ze gebruiken hun zelfopgelegde uithongering als een extreem middel om een doel te bereiken. Maar de vasten zoals die sinds eeuw en dag in de rooms-katholieke kerk bestaat, had een ander uitgangspunt en een andere bedoeling, een ander doel. Het was een uit de Bijbel afgeleide periode van soberheid, van zelfdiscipline om ‘wijntje en trijntje’ voor een bepaalde periode – welgeteld veertig dagen – op een laag pitje te zetten. Vasten, niet als boetedoening of zelfkastijding, maar als blijk van bezinning, van inkeer. Of zoals het befaamde Bossche carnavalsduo De Twee Pinten ooit zong: Bij ons staat op de keukendeur, het is niet altijd rozengeur…

Een mens moet zich dat af en toe nadrukkelijk realiseren en daar was de vasten de uitgelezen periode voor. Tussen het ‘vleselijke’ feest van carnaval en het spirituele Hoogfeest van Pasen lag die grauwe periode van mondjesmaat, en soms zelfs nog minder.

Verleden tijd : het carnaval duurt op veel plaatsen geen drie dagen, maar is een feestweek geworden, ook al wordt het verpakt in valse symboliek als het haringhappen op de Aswoensdag en daarna. Die haringen – ooit armeluisvoedsel – worden weggespoeld met liters bier en het ene Corenwijntje na het andere. Daarmee schieten de echte carnavalisten in hun eigen voet, zoals ze in Vlaanderen zeggen. Tradities zijn er om in stand te houden. Carnaval duurt drie dagen en de Vasten veertig. Punt. Maar carnaval wordt uitgerekt en de vasten ingekrompen of sterker: verdonkeremaand.

Terwijl ik het opschrijf doe ik berouwvol aan gewetensonderzoek. Zo af en toe, lang niet elk jaar, trek ik als Brabander met de carnaval m’n boerenkiel aan en geniet van drie doldwaze dagen; van de optochten, de gevatte humor in dialect, van fantasievol verkleedde mensen. Maar als ik die bezweette kiel op Aswoensdag in de wasmand mik neem ik de draad van het alledaagse leven weer op. Als vanzelfsprekend. En onderdruk het schuldgevoel dat ik de aansluitende veertig dagen niet eens zal probéren om wat soberder te leven. Niet één, maar twee pinten minder te drinken en op de Vasten-vrijdagen niet huichelachtig ‘alleen maar’ garnalenkroketjes te eten.

Kortom: ik heb de vasten uit mijn leven gebannen. Het is geen doodzonde, hoop ik…, maar het is een zoveelste signaal van veranderend geloofsleven. Want symbolen en tradities horen net zo goed bij dat katholieke als alle geloofswaarheden. Ik liep als kind de hele woensdag na carnaval trots als een kleine pauw rond met m’n askruisje, ook al wist ik dat ik de volgende veertig dagen alle snoep in een trommeltje moest stoppen. Vasten. Tot Paaszaterdag. Ik zie het mijn kleinkinderen nog niet doen, nog afgezien van het feit dat ik ze eerst de samenhang tussen carnaval en vasten zou moeten uitleggen. En vervolgens de betekenis van veertig dagen franciscaanse soberheid.

Als ik daar zelf nou eens mee zou beginnen!, ik ga het proberen, na dat laatste alaaf…

franswijnands@telenet.be

Niet gecategoriseerd