Patiënt belt veel en vaak

Naar heil en genezing

Jan van Erp is 65 als hij wegens zijn vergevorderde Parkinson in zijn rolstoel het verpleeghuis wordt binnengereden. Door zijn strakke mimiek zou een oppervlakkige toeschouwer kunnen concluderen dat hij zo’n overgang gelaten ondergaat. Niets is minder waar: in overdrachtelijke zin zet hij die dag de grootste stap van zijn leven.

Al in de eerste week na zijn intrek krijg ik te horen dat hij veel belt: de ene keer voor een glas water, de andere keer om te plassen terwijl hij een katheter heeft, maar vaak ook zonder reden. De daaropvolgende weken komt het steeds ter sprake: hij belt en belt en belt. Ieder probeert naar eigen inzicht een beroep te doen op zijn verstand: ‘Meneer van Erp, ik help u nu, maar mocht u zo meteen wéér bellen, dan kom ik pas over een uur bij u terug.’ ‘U belt om naar de W.C. te gaan maar u heeft een katheter.’ Doordat zowel uitleg als streng toespreken geen effect sorteren, groeit de ergernis en wordt de uitputting tastbaar onder de medewerkers. ‘Je geeft hem een vinger en hij pakt je hand. ‘Hij denkt dat hij de enige is op de afdeling maar we hebben ook de andere bewoners.’ ‘We doen zo ons best maar het is nooit genoeg.’ Zijn broer Harry en schoonzus Dinie die hem vier jaar bij hen thuis verzorgd hebben, herkennen dit gedrag van de laatste periode, maar vertellen dat hij daarvoor nooit eisend was. Integendeel.

We organiseren een teambijeenkomst voor alle betrokken verzorgers. Ieder mag vertellen wat hij/zij met hem heeft meegemaakt. Het wordt snel duidelijk hoe de verhalen op elkaar lijken. Het uitgangspunt dat we over hetzelfde praten is duidelijk.

 ‘Waar zou zijn gedrag door ontstaan?’ Speculaties die erop volgen, luiden: ‘Hij is een eisende man.’ ‘Zijn schoonzusje heeft hem te veel verwend. Wat zij gedaan heeft, kunnen we niet waar maken.’ Of: ‘Misschien is hij vergeetachtig en kan zich niet meer herinneren dat hij gebeld heeft.’ ‘Zou hij op de bel drukken zonder het in de gaten te hebben? …’ Afstandelijkheid en kritiek zijn voelbaar en worden breed gedragen. Het ‘wij-gevoel’ tegen Jan van Erp.

‘Stel je voor, je hebt je levenslang binnen een vertrouwde kring bewogen en hebt zelfstandig gefunctioneerd, maar bent nu voor alles (wassen, aankleden, toiletrondes en verplaatsen) aangewezen op vreemde mensen in een setting die geen thuis is. Stel je voor dat progressie van je ziekte de toekomst is. Hoe zou jij je voelen?’ Na een stilte begint aarzelend de eerste verzorgster te spreken: ‘Ik zou heimwee hebben.’ De anderen om de beurt vullen haar aan met: ‘Ik zou zó moeten wennen.’ ‘Ik zou het afschuwelijk vinden, … verdrietig zijn, …ontredderd zijn, …wanhopig zijn, … bang zijn.’ De stemming in de groep kantelt. Compassie zit nu op de stoel van de ergernis.

‘En als je ontredderd en bang zou zijn, hoe zou je bejegend willen worden?’ ‘Dan zou ik het fijn vinden als de zusters een praatje met me kwamen doen, …dan zou ik graag willen dat ze aardig tegen mij waren, …. dan zou ik me minder alleen voelen als ze mij het gevoel gaven er voor mij te zijn…dan zou ik minder bang zijn als ik wist dat ik op ze kon rekenen.’

‘Kunnen we dan afspreken dat jullie de komende weken vriendelijk en beschikbaar op ál zijn bellen reageren? Ter evaluatie komen we over drie weken in deze setting weer bij elkaar.’

Na tien dagen begint de frequentie van bellen drastisch af te nemen en drie weken later als het team weer bij elkaar komt, is de sfeer veranderd: de ergernis en uitputting hebben plaatsgemaakt voor sympathie en begrip. Jan van Erp uit zich dankbaar voor de hulp die hij krijgt en…. Harry en Dinie zijn opgelucht dat ze toch de ‘goede’ beslissing hebben genomen.

@Michel: Kadertje:

Laurence Hettinga werkt als specialist ouderengeneeskunde bij Huize Rosa in Nijmegen en als kaderarts palliatieve zorg. Ze zit sinds 32 jaar in het vak en werkte eerder bij Huize Joachim en Anna in Nijmegen, op het hospice en op afdelingen met mensen met een dementie. Ook gaf ze les aan de opleiding voor verpleeghuisartsen in Nijmegen.