Column mei 2010

Een uitdoofscenario

Een uitdoofscenario

 

Sinds het Tweede Vaticaans Concilie staat de celi­baatsverplichting voor priesters onder druk. In de

euforie rond dit Concilie ontstond de verwachting, dat deze verplichting spoedig opgeheven zou wor­den. Niets is echter minder waar.

Kort na het Con­cilie zette paus Paulus VI in 1967 de argumenten voor het celibaat nog eens op een rijtje. In het vroege christendom gold het celibaat als van grote waarde, maar niet als verplichting. In het evange­lie naar Matteüs zegt Jezus immers (19,12): ‘Er zijn mannen die niet trouwen, omdat ze zichzelf onvruchtbaar hebben gemaakt met het oog op het koninkrijk van de hemel.’ En hij voegt eraan toe: ‘Laat wie bij machte is dit te begrijpen, het begrijpen: Uit deze woorden is duidelijk, dat het celibaat een charisma in de kerk is, een Geestes­gave die vrijwillig op zich genomen wordt. Paus Gregorius de Grote (590-604) voert het echter als verplichting in, al duurde het nog enkele eeuwen voordat het als algemene verplichting aanvaard werd; in de oosterse kerken is het celibaat nooit een algemeen geldende regel geworden.

 

Het probleem van het celibaat zit in het feit, dat het blijvend aan het priesterschap gekoppeld is als verplichting, terwijl het in wezen een vrijwil­lig op zich genomen keuze is. Dit neemt echter niet weg, dat een celibataire priester een gelukkig mens kan zijn, als hij deze verplichting in feite tot een levenskeuze maakt. In zijn ambt geeft hij zich totaal aan de kerk en aan de mensen die hem zijn toevertrouwd.
Het celibaat in de eigen­lijke betekenis vinden we terug in het religieus gemeenschapsleven. Daar wordt het een gelofte, die men samen met de geloften van gedeeld be­zit (armoede) en gehoorzaamheid vrijwillig op zich neemt. Religieuzen doen met deze geloften afstand van de verlangens naar bezit, eigenstan­digheid en seksualiteit. Religieuzen beleven het celibaat naar de eigenlijke bedoeling: een vrijwil­lig opgenomen charisma dat het hele leven be­paalt.

Door het feit dat het celibaat in de oosterse kerken geen geldende verplichting is en priesters dus gehuwd kunnen zijn, ontstaat er binnen de kerk ongelijkheid tussen oost en west. Daar komt bij, dat dominees en priesters uit anglicaanse, lu­therse of gereformeerde kerkgemeenschappen, die rooms-katholiek worden, gewoon hun ambt als priester kunnen behouden hoewel ze gehuwd zijn. De paus heeft dit onlangs nog bevestigd in zijn constitutie Anglicanorum coetibus van 4 no­vember 2009. Daarmee geeft hij toe, dat het celi­baat geen algemeen geldende verplichting is. Ook hier ontstaat ongelijkheid tussen priesters die in de katholieke kerk hun wijding hebben ontvan­gen en priesters die uit andere kerken komen.

Het probleem van het seksueel misbruik aan het celi­baat linken, zoals gebeurt, is wellicht te kort door de bocht, maar dat het er zijdelings mee te maken heeft staat voor mij vast. Door alle ontwikkelin­gen heen is het intussen duidelijk, dat de discus­sie rond het celibaat in feite een uitdoofscenario inhoudt. De discussie zal op den duur immers uit­doven tot een opheffing van het verplichte celibaat voor priesters, een ontkoppeling van celibaat en ambt. Voorstanders van het celibaat zullen dit uit­doofscenario echter interpreteren als een eindpunt voor het handhaven van het celibaat. Aan de lezer hiervan de eigen conclusie.

 

TB