De parochie monnikenwerk

door Peer Verhoeven 
 
‘Op onze zoektocht in het leven is de monnik een belangrijke gids. Van hem leert de moderne mens hoe zijn gemis op te heffen door eerbiedig aandacht te geven, de juiste maat te houden, sober en in eenvoud te leven, in een vast natuurlijk ritme stilte en rust te zoeken en de band met wie en wat hem over­stijgt te versterken.’ (Naar Ton Houmen) 

 

Ze hadden zeven kinderen, vijf jongens 
en twee meisjes. Vader dreef de boederij. Aanvankelijk werd hij bijgestaan door een knecht die ‘recht van school’ en uitgerust met een hutkoffer voor dag en nacht bij hen introk en jarenlang is gebleven. Later zou een van zijn oudere zoons zijn rech­terhand en opvolger worden. Vader was actief in het verenigingsleven, zong in het kerkkoor en speelde in de fanfare petit-bu­gel, hoewel het in het dorp een ongeschre­ven wet was dat boeren bij het kerkkoor waren en dat ‘burgers’ – onder wie vele arbeiders – in Fanfare St. Gregorius hun muzikaliteit botvierden. Kerkzangers had­den in die tijd een soort eigen territorium in de kerk. Op de koorzolder achter boven in het gebouw bij het orgel leek het pries­terkoor heel ver weg. De zangers zongen wat er te zingen viel en hielden zich in vele gevallen verder hoofdzakelijk onder elkaar bezig. Veel wat van voor en van onder kwam bereikte hen niet. 

 

Geen straf 
Zingen in het koor betekende wel dat va­der ‘s zondags naar de laatste ofwel hoog­mis moest. Moeder was dus aangewezen op de vroegmis. De familie was geen auto rijk en op de fiets voelde zij zich al heel gauw minder veilig en zeker. Daarom ging zij bij licht of donker te voet naar de kerk; een afstand van zowat een kilome­ter. Zij vond dit geen straf. Want zo kon zij op zondagmorgen de drukte thuis even achter zich laten, hoefde ze niet te zor­gen voor dit en dat, was er geen kind dat jengelde of aan haar rokken hing en geen manlief die om aandacht vroeg. Het was aan haar te zien dat ze op weg naar de kerk zichzelf tegenkwam, even op zich­zelf was, eigen gevoelens bewust werd en ‘op andere gedachten kwam’. 

 

In de kerk 
Ze heeft altijd in bank acht gezeten, waarvan de familie zich telkens op de 
dag van ‘bankenpacht’ verzekerde. Wat er in de kerk verder gebeurde was over het algemeen onbegrijpelijk en onverstaan­baar voor haar en zo goed als iedereen, aangezien alles in het latijn was, sommige misteksten fluisterend en andere in een zeer rap tempo werden gezegd. En alles gebeurde door een voorganger die met 
de rug naar de mensen gekeerd stond, zich naar de verste buitenmuur van het priesterkoor richtte en daarmee demon­streerde op dat moment niet zo gek veel met de mensen in de kerk van doen te hebben. Bij gevolg zij ook niet met hem. Het heeft moeder helemaal niet gestoord; waarschijnlijk zelfs het tegendeel. Ze zat met de rozenkrans in haar hand, beleefde rust en verbleef – zou je kunnen zeg- 
gen – in een andere wereld, vertoefde in een andere werkelijkheid waarvoor ze geen woorden had, die ook niet zocht en waarop ze tegenover anderen ook nooit terugkwam. 
In die tijd was het woord mystiek niet zo bekend als nu. Er waren weinig mensen die dit begrip kenden, maar heel velen zoals moeder beleefden wel mystieke mo­menten vroeg op zondagmorgen tijdens een viering in de kerk die aan hen voor­bijging maar wel de rust schiep waarin zij de onnoembare diepte van het leven aanvoelden en beleefden.
 
Verstaanbaar 
Iets voorbij het midden van de vorige eeuw werd de roep om een verstaanbare taal in de kerk en het zichtbare gezicht van de voorganger steeds luider. Er is geleidelijk voldaan aan deze terechte wensen van de mensen door de invoering van de volkstaal, de verplaatsing van het altaar richting het midden van de kerk en de plaats van de voorganger die zich oog in oog met de mensen opstelde. Er is een lange reeks nieuwe Nederlandse kerklie­deren geschreven en er zijn boeken vol nieuwe gebedsteksten in de volkstaal ver­schenen. Maar de meeste mensen lijken hierdoor niet te worden aangesproken of ontroerd. De leegloop van de kerken is in diezelfde jaren van vernieuwing versneld en op dit moment valt je de mond open wanneer je ziet hoe weinig mensen – enkele uitzonderingen daargelaten – op zondag nog naar een viering in hun paro­chiekerk gaan en hoe in de samenleving het verhaal van de grote religieuze feesten vergeten blijkt te zijn. 

 

Terug naar toen? 
Er wordt wel beweerd dat met de invoe­ring van de volkstaal en door andere mensvriendelijke veranderingen en aan­passingen aan de tijd de sfeer in de ker­ken verdwenen is. Het mysterievolle zou verdampt zijn door al die verstaanbare woorden en dat menselijk normale zoals de tafel in het midden en de voorganger dichtbij voor je. Er gaan dan ook stemmen op en het beleid van hogerhand lijkt er zelfs op gericht te zijn om terug te keren naar zoals het lang geleden was: weer latijnse teksten, gregoriaanse zang, het altaar op een verhoog tegen de muur ver van de mensen vandaan en de voorganger die het volk de rug toekeert. Het lijkt me een grote vergissing. 

 

Waar thuis? 
Mijn moeder heeft haar gevoel voor het mysterie – ook zo’n woord dat ze nooit gebruikte – en haar mystieke beleving ervan niet in de kerk tijdens vieringen opgedaan. Het moet in haar gegroeid zijn of van kindsbeen af verder ontwikkeld door haar wijze van leven en werken. Zij ervoer maar al te duidelijk dat mensen voor voeding, onderdak, beschutting en bestaanszekerheid goeddeels afhankelijk zijn van de gaven en grillen van de natuur. Al was het met een gevoel van grondige afhankelijkheid toch gaf deze beleving haar en hen het besef in een gro­ter geheel thuis te horen, wat zorgde voor een – vaak bedreigd – besef van geborgen­heid. In haar laatste levensjaren ging ook onder de mensen op het platteland het idee domineren beheerders van en heersers over de natuur te zijn. Daarmee verdween het besef van afhankelijkheid maar ook het gevoelen een plaats te heb­ben in een groot zinvol geheel en daarin geborgen te mogen zijn.

 

In het ritme 
Het besef deel te zijn van een groot geheel uitte zich ook in de beleving van de tijd. Mensen zoals mijn moeder hadden oog, oor en hart voor de levenstekens van dat grote geheel. Elk seizoen had voor moe­der en haar generatie een eigen gezicht. Allereerst natuurlijk het spel van licht naar donker en van donker naar licht, van warm via fris naar koud en van koud via fris naar warm. Zij wist van ‘gezaaid, ontkiemd, groei en bloei; van uitgebloeid, verdord, gevallen’. Bij deze gang van de natuur hoorden bepaalde werkzaamhe­den, religieuze – kerkelijke – feestdagen en ook seizoengebonden voeding. Zoals de natuur tijden van rust en tijden van pro­ductiviteit kent zo scandeerden de mensen van toen – eeuwen lang – ook hun tijd. Het was zes dagen werken en één dag rust. 
De wereld was nog niet dol vol van beeld en geluid, nog niet opgejaagd door haast, continue actie en vierentwintiguursecono­mie. Er waren nog uren van rust en het ritme van stil en uitgelaten zijn liep in meerdere opzichten parallel aan de natuur die ook tijden van zingen en druk zijn en daarnaast van stilte en winterslaap kent.

 

Hier dus 
In dit leven en werken van dag op dag temidden van allerlei gebeurtenissen, vele zorgen en beslommeringen, heuglijke voorvallen en plezier hebben heeft het leven van mijn ouders zich afgespeeld. Niet in de kerk maar in dit dagelijks bestaan en gaan hebben zij – en velen met hen – hun besef van het diepe Hart van het leven en het mystiek beleven ervan gekregen en gevormd. Goeddeels onbe­wust in de dagelijkse gang van hun leven, Het is hier, in het leven van alledag dat 
de mens zijn plaats in de werkelijkheid beleeft, bewust wordt en er iets over zeg­gen kan. In een cultuur waarin de mens zich niets of nog nauwelijks iets gelegen laat liggen aan het eigene van de seizoe­nen en het ritme van licht en donker, dag en nacht, warm en koud, stil en uitge­laten, actief en rust, groei en verval – in zo’n cultuur ervaart de mens zich niet meer als deel van een geheel, raakt hij zijn besef van geborgenheid kwijt, vraagt daar waarschijnlijk niet eens meer naar en gaan rust en stilte benauwen. In zo’n samenleving moet een feest tot diep in de nacht duren, wordt muziek denderende herrie waartegen geen gehoor bestand is, wordt daad van wandaad – bulksalarissen, bonussen, vernielingen – tot misdaad – afrekenen, zinloos geweld. 
Het bestaan mystiek beleven leren mensen van het leven en niet allereerst of alleen in de kerk. Het kan in de kerk gevierd worden, voorzichtig naam gegeven, maar ~ het groeit in doen, voelen en denken van alledag. Daarom hebben monniken hun dag zo ingedeeld. En het is hierom dat een religieuze gemeenschap zoals een parochie het tot haar taak moet rekenen zo’n leven te propageren en vóór te leven. 

 

Bijgevallen 
Als variant op het wijze woord van de Franse filosoof en politicus André Malraux (1901-1976) ‘De éénentwintigste eeuw is religieus of is niet’ moet de Duitse theo­loog Karl Rahner (1904-1984) gezegd heb­ben dat de kerk van de toekomst mystiek’ van aard zal zijn of niet zal zijn. (L. de Jong o.p. in Geloven onderweg, Domini­caans tijdschrift voor bezinning, bezieling en beweging, voorjaar 201ljjanuari 129) Maar of mystiek kenmerkend wordt voor kerk en parochie hangt niet op de eerste plaats af van hoe er in de kerken gebeden, gezongen en gevierd wordt, maar van hoe mensen in het leven staan; of de levens­tekenen van de gegeven werkelijkheid hen aanspreken. ‘Willen godsdiensten en kerk nog enigszins leven verwekkend zijn dan moeten ze uit de greep komen van het begrip en gegrepen worden door het symbool. En we dienen situaties waar het visioen verdrongen wordt door het nuttigheidsdenken buiten de kerk of het dogmatisch denken binnen de kerk, – wij dienen die situaties open te breken’ aldus theoloog Tjeu van den Berk. En Ton Lemaire, cultureel antropoloog, wijst met ontelbaar vele anderen de weg naar het beter verstaan van het leven en levert daarmee tegelijk wezenlijke kritiek op de huidige samenleving. ‘De momenten waarop mensen een indringend en ver­hoogd besef hebben van ‘t leven – ook het eigen leven – zijn bijna altijd de ogenblik­ken dat ze alleen zijn en stilte kennen. Een cultuur van lawaai maakt ons doof voor de wezenlijke dimensie van de werkelijkheid.’ Religieuze gemeenschap­pen zoals parochies mogen dit ter harte nemen alsook wat Erich Fromm, sociaal­psycholoog, antwoordde op de vraag naar een praktische oplossing voor persoonlijke levensvragen en de problemen van deze tijd: ‘Rust … Stilte ervaren … Wie van richting wil veranderen moet eerst stop­pen.’